Nickerie.Net, vrijdag 04 juli 2008


Boekbespreking

Het snelle geld van de slavensmokkel

P. Emmer

Bij elk nieuw boek over de Nederlandse slavenhandel houd je je adem in. Is het aantal vervoerde slaven toch anders dan je dacht? Op zich is het normaal dat er in de loop der tijd nieuwe gegevens boven tafel komen, maar voor de geschiedenis van de slavenhandel krijgen zulke vondsten de betekenis van nieuw DNA-bewijs in lang geleden afgesloten strafzaken.

Nationaal Monument Nederlands Slavernij-verleden, in het Amsterdamse Oosterpark, afgelopen dinsdag. Foto Jean-Pierre Jans / de Volkskrant

De slavenhandel is een zwaar beladen onderwerp. Het Franse parlement heeft de Atlantische slavenhandel zelfs tot misdaad tegen de menselijkheid bestempeld, net als de Holocaust en de Armeense genocide. Daarom lijkt elke extra vervoerde slaaf er toe te doen, want voor sommigen kunnen de getallen en daarmee het morele tekort van het Westen niet hoog genoeg zijn. Hoe omvangrijker de Atlantische slavenhandel, hoe groter die schuld en de kans op excuses en herstelbetalingen.

Zo gezien is het eigenlijk een teleurstelling dat vrijwel alle onderzoekers in plaats van op 50, 60 of zelfs 100 miljoen slaven nu uitkomen op ‘slechts’ 11 tot 12 miljoen, en voor Nederland op ongeveer 500 duizend slaven, dus nog geen vijf procent van het totaal. Vooral dat laatste percentage wekt wantrouwen. De Nederlanders waren toch zulke geslepen kooplieden? Waarom zouden ze dan uitgerekend in de slavenhandel zo’n bescheiden aandeel hebben gehad?  Dat is vast een wetenschappelijk verpakte poging om het eigen straatje schoon te vegen.

Van schoonvegen is echter geen sprake in Sweet Negotiations van Russell Menard en Ruud Paesie’s proefschrift Lorrendrayen op Africa: ze bevestigen dat de omvang van de Nederlandse slavenhandel is overschat. Beide studies laten evenwel nog een andere, minder bekende inschattingsfout zien: het aandeel van grote handelsorganisaties met hun goede archieven is overschat en dat van de kleine, individuele schipper-koopman onderschat. Als het om de Nederlandse expansie in Azië gaat, is het belang van een monopoliecompagnie inderdaad alles overheersend.

De grote Nederlandse handelscompagnie voor dat gebied, de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), heeft tot ver in de 18de eeuw veel economische successen geboekt. Maar in het Atlantische gebied was dat volkomen anders. Het arme zusje van de VOC, de West-Indische Compagnie (WIC), bleek een grote mislukking.  - Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel is kleiner dan vaak beweerd, de West-Indische Compagnie speelde weinig klaar. Echter: smokkelaars waren een tijdlang erg succesvol, blijkt uit nieuwe studies.

Anders dan in Azië was het handelsmonopolie van de WIC zo lek als een mandje. Vreemd eigenlijk, dat onze voorvaderen niet in de gaten hadden dat je in het Atlantische gebied met een enkele rederij en zelfs met een enkel schip onder leiding van een goede kapitein meer kon verdienen dan met zo’n logge organisatie als de WIC. Ook historici hebben die fout gemaakt en vaak voetstoots aangenomen dat alleen een grote compagnie de ingewikkelde Atlantische driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika met winst kon uitbaten. Dat heeft het vermoeden gevoed dat slechts de WIC de plantagelandbouw in het Caribisch gebied tot ontwikkeling kon brengen. De WIC zou als enige in staat zijn geweest om een goed georganiseerd handelsnetwerk in West-Afrika op te bouwen voor de aankoop van slaven. Als er wat te verdienen viel, zouden de Nederlanders geen scrupules gekend hebben. ‘Jesus Christ is good, but trade is better’ was hun motto volgens de Engelse gouverneur van Jamaica.

De studie van Menard laat echter weinig heel van die dominante Nederlandse rol. Hij heeft nauwkeurig onderzoek gedaan naar de oprichting van de eerste suikerplantages op Barbados en daarbij vastgesteld dat er van een revolutionaire overgang van tabak naar suiker geen sprake is geweest en dat de Engelse koopvaardij de Nederlanders niet nodig had om voldoende slaven en goederen naar het eiland te brengen. Ook leningen en voorschotten uit Nederland waren niet nodig, want de Engelse en Franse planters hadden met het exporteren van tabak zelf genoeg gespaard om over te schakelen op suiker. Volgens Menard was de rol van de Nederlanders in de slavenaanvoer, de goederenhandel en de financiering van de eerste Engelse plantages te verwaarlozen, terwijl de onopvallende, kleine Engelse scheepjes bij elkaar de slavenhandel van de WIC waarschijnlijk al na 1650 in omvang hebben overtroffen.

De goederen- en slavenhandel van de WIC was niet alleen in de 17de eeuw minder belangrijk dan tot nu toe werd aangenomen, dat geldt ook voor de eerste drie decennia van de 18de eeuw. Uit het proefschrift van Ruud Paesie blijkt echter dat de Zeeuwse handelselites naast hun deelname in de Compagnie ook nog tientallen illegale koopvaarders (‘lorre - draaiers’) uit lieten varen. Dat veel van deze schepen naar Afrika voeren om goederen in te kopen wisten we al, dat ze langs de Afrikaanse kust slaven in- en verkochten ook, maar dat ze slaven naar de andere kant van de Atlantische Oceaan brachten is nieuw. Dat was toch te gecompliceerd voor zulke smokkellaars?

Naar Afrika varen en daar slaven kopen was voor een individuele schipper goed te doen, maar het probleem ontstond bij de verkoop in de West. De meeste kopers kochten liever op afbetaling en daar kon de kapitein van een smokkelschip niet op wachten, want hij beschikte niet over een agent ter plaatse om de uitstaande schulden te innen.

Het proefschrift van Paesie toont aan dat tussen 1700 en 1730 de Nederlandse smokkelhandel in slaven veel groter was dan tot nu toe werd aangenomen. Na afloop van de Spaanse Successieoorlog nam die smokkelhandel weer langzaam af. Blijkbaar waren de kopers van slaven alleen in oorlogstijd en een aantal jaren daarna bereid om de koopprijs contant te voldoen. In zulke onzekere tijden beschikten ze vaak over veel geld. Maar de cijfers bevestigen dat het kopen op afbetaling in vredestijd regel bleef.

Menard en Paesie hebben de bestaande kennis over de Nederlandse slavenhandel op twee belangrijke punten aangevuld. De lorredraaiers blijken het aantal slaven dat onder Nederlandse vlag van Afrika naar de Nieuwe Wereld werd vervoerd met ongeveer 50 duizend te hebben vergroot: tot 550.300. Wel moet dat aantal weer met zo’n 2.000 tot 5.000 slaven worden verminderd, omdat die volgens Menard in de 17de eeuw niet op Nederlandse maar op Engelse schepen zijn vervoerd. Daarmee verandert het Nederlandse aandeel in de Atlantische slavenhandel als geheel nauwelijks.

De lorredraaiers bleken overigens de nagels aan de doodkist van de WIC. In 1734 werd het monopolie op de slavenhandel de Compagnie ontnomen. Voortaan was het Atlantische gebied toegankelijk voor iedereen en meteen toonde de handel in goederen en slaven een scherpe stijging. Op de vrije markt had de WIC geen schijn van kans en rond 1740 hield de maatschappij het voor gezien. Voor de Afrikanen daarentegen lijkt de logge, chronisch verliesgevende Compagnie een blessing in disguise te zijn geweest, want zonder de WIC was de Nederlandse slavenhandel zeker omvangrijker geweest.

Boeken:

Bron/Copyright:

Nickerie.Net / Volkskrant

04-07-2008

WWW.NICKERIE.NET

E-mail: info@nickerie.net

Copyright © 2008. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics