Nickerie.Net, donderdag 07 juni 2012


Toetsing Amnestiewet aan Inter-Amerikaans verdrag onjuist

In zijn uitspraak van 11 mei jongstleden oordeelt de Krijgsraad dat de Amnestiewet 2012 niet in strijd is met het Inter-Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (IAVRM). De Krijgsraad baseert zich hierbij op de vaststelling dat het verdrag geen ‘fundamenteel en specifiek recht (bevat) welke ingeroepen kan worden door de nabestaanden en waarvan beknotting heeft plaatsgevonden door de Amnestiewet’. Dit oordeel berust op een misvatting over de verbindende kracht, inroepbaarheid en reikwijdte van de voor de toetsing relevante mensenrechten van het Inter-Amerikaans verdrag.

050d2a36ebf869948ebf1b9b3f08ba0c.jpgGaetano Best

Surinaams monisme Artikel 105 van de Grondwet (GW) bewerkstelligt dat bepalingen van internationale verdragen die naar hun inhoud eenieder kunnen binden, verbindende kracht hebben nadat zij zijn bekendgemaakt. Dit artikel regelt, met andere woorden, de doorwerking van deze verdragsbepalingen in de Surinaamse rechtsorde. Doorwerking van verdragsbepalingen wil niets anders zeggen dan dat verdragsbepalingen deel uitmaken van het wettelijk systeem van een land. De verdragsbepalingen die vallen onder de werkingssfeer van artikel 105 hebben dus verbindende kracht in Suriname en moeten worden gehandhaafd, net zoals elke andere Surinaamse wettelijke bepaling. De wijze waarop artikel 105 GW bewerkstelligt dat internationaal recht deel uitmaakt van de Surinaamse rechtsorde wordt ook wel aangeduid met de term ‘monisme’: nationaal recht en internationaal recht zijn geen gescheiden rechtssferen, maar vormen één, harmonieus geheel. Gelijk nationale wetten, moeten dus ook een ieder verbindende verdragsbepalingen door de rechter worden gehandhaafd.

Rangorde

Artikel 106 GW bepaalt dat wettelijke voorschriften geen toepassing vinden wanneer deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van internationale verdragen. Uit dit artikel volgt dat, binnen de Surinaamse rechtsorde, een ieder verbindende verdragsbepalingen van een hiërarchisch hogere rangorde zijn dan nationale wetten. Deze hiërarchische verhouding maakt dat bij botsing tussen een of meer van de hiervoor bedoelde verdragsbepalingen en een nationale wet, laatstgenoemde altijd het onderspit delft.

Met de constatering dat dit artikel óók voor de rechterlijke macht geldt, slaat de Krijgsraad de spijker op de kop. Geen van de drie staatsmachten (wetgevende, rechtsprekende of uitvoerende) mag immers wettelijke voorschriften toepassen die onverenigbaar zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Het zou werkelijk absurd zijn wanneer het de wetgevende en uitvoerende macht verboden zou zijn om met een ieder verbindende verdragsbepalingen strijdige wetten toe te passen, maar de rechtsprekende macht van die verplichting zou zijn uitgezonderd. In artikel 106 GW worden overigens geen veroorlovende termen als ‘kunnen’ of ‘mogen’ gebezigd. Anders dan de Krijgsmacht oordeelt, volgt uit artikel 106 GW dan ook niet een rechterlijke bevoegdheid, maar een, aan elke staatsmacht afzonderlijk gericht en onvoorwaardelijk, grondwettelijk gebod om nationale wetten buiten toepassing te laten ingeval van strijd met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Elke andere interpretatie van dit artikel zou, in strijd met de onmiskenbare bedoeling van het Surinaams grondwettelijk systeem, er toe leiden dat ‘gewone’ wetten in een hiërarchisch hogere rangorde zouden komen te staan dan een ieder verbindende verdragsbepalingen.

Een ieder verbindende verdragsbepalingen

Beide grondwetsbepalingen stellen als eis dat het moet gaan om een ‘een ieder verbindende bepaling’ van verdragen. Hier gaat de door de Krijgsraad verrichte toetsing mank. Verdragsbepalingen die niet een ieder kunnen verbinden missen op grond van artikel 105 GW eenvoudigweg elke verbindende kracht. Een logisch gevolg hiervan is dat deze verdragsbepalingen dus ook niet mogen worden betrokken bij een toetsing van nationale wetten op grond van artikel 106 GW. Voor zover artikel 25(2) IAVRM geen ‘een ieder verbindende bepaling’ is, had de Krijgsraad het dus nimmer mogen betrekken bij de inhoudelijke toetsing. In die zin is de door de Krijgsraad verrichte toetsing in strijd met artikel 105 GW.

Artikel 2 IAVRM, welke de Surinaamse staat verplicht tot het verlenen van verbindende kracht aan de in het verdrag opgenomen mensenrechten, is gelet op het monistische karakter van de Surinaamse rechtsorde hoogst irrelevant voor de door de krijgsraad verrichte toetsing van de amnestiewet. Op grond van artikel 105 GW maken de in het IAVRM opgenomen mensenrechten immers al onlosmakelijk deel uit van het Surinaamse rechtssysteem. Anders dan in dualistische rechtsstelsels, hebben de mensenrechtenbepalingen uit het IAVRM dus zonder meer verbindende kracht in de Surinaamse rechtsorde. De door de Krijgsraad gedane uitlating dat artikel 25 IAVRM steeds moet worden beschouwd in samenhang met artikel 2 IAVRM berust, in elk geval voor wat betreft Suriname, op een ernstige misvatting.

Inhoudelijke toetsing

Een van de grote bezwaren tegen de door de krijgsraad verrichte toetsing is de onvolledige opsomming van de relevante mensenrechtenbepalingen uit het IAVRM. Uit de jurisprudentie van het Inter-Amerikaanse Hof volgt namelijk dat, naast artikel 25 IAVRM, (right to judicial protection) ook artikel 8 IAVRM (right to a fair trial) bijzonder relevant is. De krijgsraad verzuimt te beargumenteren waarom het enkel artikel 25 IAVRM van belang acht. Daarmee zijn we aangekomen bij een ander zwaarwegende tekortkoming in de door de krijgsraad verrichte toetsing. Paragraaf 5 van de uitspraak bevat namelijk geen enkele verwijzing naar de relevante jurisprudentie van het Inter-Amerikaans mensenrechtenhof.

Hiermee miskent de Krijgsraad dat de Surinaamse staat (de rechterlijke macht incluis) op grond van artikel 62 lid 1 IAVRM gebonden is aan de gezaghebbende en juridisch bindende interpretatie en toepassing van het IAVRM door het Inter-Amerikaans Hof. Deze interpretatie en toepassing van het IAVRM maken, net zoals de verdragsbepalingen zelf, een onlosmakelijk onderdeel uit van de Surinaamse rechtsorde. Het is om die reden dat het Hof bij herhaling heeft gesteld dat de bepalingen van het IAVRM een autonome betekenis hebben. Indien de door het Inter-Amerikaans Hof gebezigde interpretatie en toepassing worden genegeerd, verworden de in het IAVRM opgenomen mensenrechtenbepalingen tot lege hulzen die naar believen door nationale rechters kunnen worden gevuld. Een dergelijke benadering heeft tot gevolg dat de mensenrechtenbepalingen worden ontdaan van elke rechtsbeschermende waarde.

De inhoudelijke overwegingen van de krijgsraad komen er op neer dat de reikwijdte van het recht welke slachtoffers c.q. nabestaanden ontlenen aan artikel 25(1) IAVRM, moet worden geïnterpreteerd in het licht van nationaal strafprocesrecht. Zolang de Amnestiewet 2012 de wettelijke rechten die aan slachtoffers c.q. nabestaanden toekomen op grond van nationaal (strafproces)recht niet schendt, zo vervolgt de Krijgsraad, is de Amnestiewet niet in strijd met artikel 25(1) IAVRM. In feite heeft de Krijgsraad de amnestiewet dus niet getoetst aan het IAVRM, maar slechts aan nationaal recht! Door aldus te handelen heeft de Krijgsraad, in strijd met artikel 106 GW, de hiërarchisch hogere rangorde van een ieder verbindende verdragsbepalingen boven nationale wetten uitgehold. De toetsing aan een ieder verbindende bepalingen, zoals voorgeschreven in artikel 106 GW, heeft eigenlijk nooit plaatsgevonden.

Moiwana

De Krijgsraad had eigenlijk aan één uitspraak voldoende om te oordelen zoals het op grond van het IAVRM verplicht was. In paragraaf 167 van de uitspraak in de zaak Moiwana oordeelde het Inter-Amerikaanse Hof als volgt: ‘Zoals het Hof bij herhaling heeft bevestigd, kan geen enkele nationale wet […] – amnestiewetgeving inbegrepen […] – beletten dat gevolg wordt gegeven aan ’s Hofs bevelen om plegers van mensenrechtenschendingen te vervolgen en te bestraffen. Zou dit anders zijn, dan zouden de rechten die zijn opgenomen in het Verdrag worden ontdaan van effectieve rechtsbescherming. Deze conclusie is in lijn met de letter en de geest van het Verdrag, evenals met algemene beginselen van internationaal recht. Eén van de belangrijkste volkenrechtelijke beginselen, pacta sunt servanda, vereist dat verdragsbepalingen een belangrijke invloed hebben binnen het nationale rechtssysteem van verdragspartijen’.

Deze overwegingen, die volgden op een veroordeling van de Surinaamse staat voor een inbreuk op de artikelen 1, 8 en 25 IAVRM, liegen er niet om. Ze zijn niet voor meerdere interpretatie vatbaar en maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het juridische toetsingskader dat de krijgsraad ingevolge artikel 106 GW en artikel 62(1) IAVRM had moeten hanteren.

Conclusie

Het eindoordeel van de Krijgsraad dat de ‘Amnestiewet 2012’ niet in strijd is met het IAVRM berust dus ontegenzeggelijk op een opeenstapeling van rechtens onjuiste bevindingen. Gelukkig heeft de Krijgsraad nog één belangrijke troef in handen om al deze onjuistheden recht te zetten, te weten artikel 131 lid 3 GW. Ook deze bepaling moet verdragsconform, dat wil zeggen in lijn met de verplichtingen die voortvloeien uit het IAVRM, worden geïnterpreteerd. In dit verband verwijs ik uitdrukkelijk naar de relevante overwegingen van het Inter-Amerikaanse Hof inzake artikel 46 IAVRM.

In een democratische rechtsstaat maken alle burgers in gelijke zin aanspraak op bescherming door de rechter. De rechten die toekomen aan de nabestaanden van slachtoffers van de Moiwana-slachting kunnen niet worden ontzegd aan de nabestaanden van de decembermoorden.

Gaetano Best 6 juni 2012

Mr. Gaetano Best is werkzaam bij het Amsterdam Center for International Law van de Universiteit van Amsterdam, alwaar hij promotieonderzoek doet naar de nationale berechting van internationale misdrijven.

Bron(nen) / Copyright:

Nickerie.Net / NSS

07-06-2012

WWW.NICKERIE.NET

Email: info@nickerie.net

Copyright © 2012. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics