Nickerie.Net, vrijdag 07 december 2012


8 december strafproces in onduidelijke impasse

 

Sinds de beslissing van de Krijgsraad d.d. 11 mei 2012 waarbij de vervolging van de 8 december verdachten is geschorst, bestaat er in de Surinaamse gemeenschap grote onzekerheid over de vraag hoe het nu staat met het 8 december strafproces. De Auditeur Militair had in een eerder stadium reeds aangegeven dat hij de Amnestiewet 2012 een inmenging acht, zoals bedoeld in artikel 131 lid 3 van de Grondwet, maar dat het Constitutioneel Hof dat bevoegd is daarover te oordelen niet operationeel is. Daardoor is volgens de Auditeur Militaire een 'constitutioneel vacuüm' ontstaan. De Krijgsraad heeft zich mijn inziens bij die gedachte aangesloten, immers volgens het vonnis van de Krijgsraad 'dringt zich' door de aanname van de Amnestiewet 2012 'de vraag op in hoeverre met een dergelijke doorkruising van het proces, inbreuk is gemaakt op het bepaalde in artikel 131 lid 3 van de grondwet en dus sprake is van inmenging in een zaak bij de Rechter aanhangig'.

f5332d837e563883f675c255678fb48b.jpgDe 'groene tafel' van de Krijgsraad in Boxel.

 

Nadere zittingsdag
De Krijgsraad heeft in zijn vonnis verder aangegeven dat hij zich als gewone rechter 'niet bevoegd' acht de Amnestiewet 2012 'rechtstreeks aan artikel 131 lid 3 van de Grondwet te toetsen', terwijl de volgens de Grondwet wel bevoegde instantie, namelijk het Constitutioneel Hof, niet is ingesteld.
Hierdoor bestaat er volgens de Krijgsraad een 'prejudiciële constitutionele rechtsvraag' die 'dringend beantwoording' behoeft 'alvorens de Krijgsraad een beslissing kan nemen met betrekking tot' de al dan niet toepasselijkheid van de Amnestiewet 2012.

De Krijgsraad heeft daarom bij zijn beslissing op 11 mei 2012 het Openbaar Ministerie, in de persoon van de Auditeur Militair, in de gelegenheid gesteld om een 'nadere zittingsdag' te vorderen.
Op die nadere zittingsdag wenst de Krijgsraad door de Auditeur Militair 'geïnformeerd te worden omtrent de stand van zaken betreffende de beslechting van het Constitutioneelrechtelijk vraagstuk', aldus het dictum van de beslissing.
Tenslotte stelt de Krijgsraad dat op die zittingsdag “de opheffing van de schorsing van de vervolging kan worden gevorderd”.

Schorsing niet opgeheven
Uit informatie van de Procureur-Generaal kan geconcludeerd worden dat de Auditeur Militair de Krijgsraad te kennen heeft gegeven dat hij zover is om de Krijgsraad te informeren. Het is dan ook te verwachten dat de Krijgsraad binnenkort de nadere zittingsdag zal vaststellen.
Uit recente interviews op Starnieuws met zowel de Procureur-Generaal als de Auditeur Militair concludeer ik voorzichtig dat het Openbaar Ministerie het eerder ingenomen standpunt dat het Constitutioneel Hof de constitutionele rechtsvraag moet beantwoorden handhaaft, maar daaraan toevoegt dat door de regering aan de operationalisering van dat Hof gewerkt wordt.

Nadat de Auditeur Militair op de komende zitting de krijgsraad zal hebben geïnformeerd is het aannemelijk dat de Krijgsraad daarna ook de verdediging van de verdachten in de gelegenheid zal stellen zich over de informatie c.q. de conclusie van de Auditeur Militair uit te laten.
Pas daarna kan een eindbeslissing van de Krijgsraad verwacht worden over de al dan niet toepasselijkheid van de Amnestiewet 2012.
De conclusie die sommigen trekken, namelijk dat door de aanstaande zittingsdag de schorsing van het 8 december strafproces is opgeheven, is dus niet juist.
Op die zittingsdag zal slechts een aanvang gemaakt worden met het beantwoorden van de constitutionele rechtsvraag, zoals door de Krijgsraad gesteld.

De Krijgsraad heeft deze tussentijds te beantwoorden constitutionele rechtsvraag niet expliciet verwoord, maar het komt mijn inziens neer op de vraag welke instantie, langs welke weg kan vaststellen of de Amnestiewet 2012 in strijd is met artikel 131 lid 3 van de Grondwet.

Hoger beroep
Echter heeft één van de verdachten hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van de Krijgsraad d.d. 11 mei 2012. Daarbij is aan het Hof van Justitie verzocht de schorsing van het 8 december strafproces ongedaan te maken.
Het is niet bekend op welke rechtsgronden het hoger beroep is gestoeld. Het is echter aannemelijk dat de appellant van oordeel is dat de Amnestiewet 2012 zijn recht op een eerlijk proces, zoals gegarandeerd in hoofdstuk V de Grondwet en artikel 8 van het Inter-Amerikaans mensenrechtenverdrag, schendt.
De rechtsvraag die het Hof van Justitie in het hoger beroep dus moet beantwoorden, is of de Amnestiewet 2012 inderdaad een schending is van dat recht van de verdachte en de toepassing van de Amnestiewet voor dat geval dus ongeoorloofd is.

Naar mijn oordeel is het Hof van Justitie, als gewone rechter, ingevolge artikel 80 lid 2 juncto artikel 137 van de Grondwet zonder meer bevoegd die rechtsvraag te beantwoorden.
Indien het Hof van Justitie tot het oordeel komt dat de Amnestiewet 2012 inderdaad een schending van de rechten van die verdachte inhoudt, dan zal dat oordeel zeker een algemeen verbindende werking hebben naar de overige 24 verdachten, in die zin dat die wet ook in strijd moet worden geacht met hun recht op een eerlijk proces.
In die zin zal mijn inziens de Krijgsraad daarom niet aan die eventuele conclusie van het Hof van Justitie voorbij kunnen gaan, te meer daar het Hof van Justitie ten opzichte van de Krijgsraad in hiërarchie een hogere instantie is.

Het komt mij voor dat de Krijgsraad met zijn eigen beslissing over het al dan niet voortzetten van het strafproces daarom zou willen wachten totdat het Hof van Justitie in hoger beroep heeft beslist over het recht van de appellant op voortzetting van het proces, zoals hij eist.

Verzoek belanghebbenden
Ondertussen hebben de nabestaanden die in het jaar 2000 door het Hof van Justitie als 'belanghebbenden' bij de vervolging van de 8 december verdachten zijn erkend, zich bij verzoekschrift rechtstreeks gericht tot de Krijgsraad. Daarbij verzoeken zij om op grond van, ook voor Suriname geldende, rechtspraak van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens, de Amnestiewet 2012 buiten toepassing te laten.

Het verzoek is mede gestoeld op de uitspraak van het Inter-Amerikaans Hof in 2005 in de zaak 'Moiwana Community', waarbij dat Hof uitdrukkelijk heeft gesteld;
“Zoals het Hof bij herhaling heeft bevestigd, kan geen enkele nationale wet [….] amnestiewetgeving inbegrepen [….] beletten dat gevolg wordt gegeven aan ‘s Hofs bevelen om plegers van mensenrechtenschendingen te vervolgen en te bestraffen. Zou dit anders zijn dan zouden de rechten die zijn opgenomen in het Verdrag worden ontdaan van effectieve rechtsbescherming”.

Het Inter-Amerikaans Hof stelt dus uitdrukkelijk en onomwonden dat Amnestie voor schenders van mensenrechten in strijd is met het Inter-Amerikaans verdrag voor de rechten van de Mens en dus ontoelaatbaar is.

Pikant detail in deze is dat in de Memorie van de Amnestiewet 2012 zelf is aangegeven dat het Moiwana vonnis van voormeld Hof door De Nationale Assemblee gerespecteerd wordt en dat het “dus onverkort behoort te worden uitgevoerd.”
Dat de wetgever ondanks de expliciete erkenning van het Moiwana Community vonnis uit 2005 toch in 2012 amnestie verleent voor andere standrechtelijke executies, maakt de nieuwe gewijzigde amnestiewet innerlijk tegenstrijdig en juridisch onbegrijpelijk. Het is duidelijk dat deze juridische inconsequentie politiek gemotiveerd is.
Voor mij is echter onbegrijpelijk dat de Krijgsraad in zijn vonnis d.d. 11 mei 2012 aan deze erkenning van het Moiwana Community vonnis voorbij is gegaan. De Krijgsraad heeft dat vonnis in haar beslissing in het geheel niet betrokken en schiet daardoor mijn inziens juridisch ernstig tekort.

De rechtsvraag die de belanghebbende nabestaanden aan de Krijgsraad hebben voorgelegd, is of zij op grond van het Inter-Amerikaans mensenrechtenverdrag zich rechtstreeks tot de Krijgsraad mogen richten en bovendien aan voormeld verdrag het recht ontlenen op berechting en bestraffing van de plegers van de 8 december moorden.
Aangezien het verzoek van de nabestaanden aan de Krijgsraad zonder meer een unicum is in het Surinaams strafrecht, is het weinig zinvol te voorspellen of en hoe de Krijgsraad deze vorderingen bij zijn besluitvorming zal betrekken. Dat neemt niet weg dat het verzoek is gebaseerd op een uiterst zorgvuldige, consciëntieuze en uitvoerig onderbouwde analyse van Inter-Amerikaanse jurisprudentie.

Beantwoording drie rechtsvragen
In ieder geval hebben de belanghebbenden in hun verzoekschrift argumenten aangedragen waarmee de drie rechtsvragen beantwoord kunnen worden die zowel de Krijgsraad als het Hof van Justitie ter beantwoording voor zich hebben.

Zo hebben de belanghebbenden de Krijgsraad vaste Suriname jurisprudentie voorgehouden, waarbij de Surinaamse gewone rechter steeds heeft beslist dat hij bevoegd is de taak over te nemen van de niet bemenste Raden van Beroep in Belastingzaken, welke Raden geen rechterlijke instantie zijn.
Ook het Constitutioneel Hof is geen rechterlijke instantie en volgens de belanghebbenden is de weg open voor de Krijgsraad om, vanwege het niet operationeel zijn van het Constitutioneel Hof, de taak van dat Hof zelf uit te oefenen.
De Krijgsraad kan in die redenering dus zelf beslissen of de Amnestiewet 2012 in strijd is met artikel 131 lid 3 van de Grondwet en de Amnestiewet “onverbindend” achten.

Ook hebben de belanghebbenden de Krijgsraad een reeks jurisprudentie van het Inter-Amerikaans Hof voorgehouden waarbij dat Hof herhaaldelijk heeft beslist dat op grond van artikel 8 van het Verdrag, slachtoffers, maar ook nabestaanden, het recht hebben deel te nemen aan nationale strafprocessen tegen verdachten van mensenrechtenschendingen, ongeacht of het nationaal procesrecht zulk een voorziening kent.
Het verdrag voegt volgens het Hof dit bijzonder recht van de slachtoffers en nabestaanden om vervolging en bestraffing van de daders te vorderen, toe aan de nationale rechtstelsels van de aangesloten verdragsstaten. In sommige van die staten, waaronder Uruguay, is overigens dat recht reeds in het nationaal procesrecht geregeld.

Verdachten geen normadressaat
Verder hebben de belanghebbende de Krijgsraad ook voorgehouden dat naar de letterlijke tekst van artikel 1 van de Amnestiewet 2012 de verdachten in het 8 december strafproces op die wet geen beroep kunnen doen. Immers, zowel de indieners als de goedkeurders hebben in hun haast over het hoofd gezien dat naar de tekst van die wet, de 8 december verdachten niet voldoen aan de vereisten om te kwalificeren als normadressaat, als degenen die aan die wet rechten kunnen ontlenen.
Daardoor is de Amnestiewet 2012 sowieso niet van toepassing op de 8 december verdachten en kan het in het 8 december strafproces dus buiten beschouwing worden gelaten, aldus de belanghebbenden.

Tekort aan rechters
Tot overmaat van ramp zijn beide rechterlijke instanties, zowel de Krijgsraad als de betreffende Kamer van het Hof van Justitie, nog niet volledig bemenst. De directe reden hiervoor is het algemeen nijpend tekort aan rechters en het feit dat de meeste rechters reeds in het gerechtelijk vooronderzoek betrokken zijn geweest en daardoor in beginsel gewraakt kunnen worden bij verdere deelname aan het 8 december strafproces.
Tot op heden is niet bekend gemaakt wie de vervanger is voor het gepensioneerd lid van de Krijgsraad en moeten nog twee leden voor de Kamer van het Hof van Justitie worden aangewezen.

Onduidelijke impasse
Er bestaat thans dan ook een onduidelijke procesrechtelijke situatie, waarbij twee nog niet volledig bemenste rechterlijke instanties, naar aanleiding van dezelfde Amnestiewet 2012, over drie aan elkaar verwante, maar niet exact dezelfde rechtsvragen, zullen moeten beslissen. Daarbij is niet zeker wie eerst zal beslissen en of de beslissing van de ene instantie mogelijk gevolgen heeft voor de beslissing van de andere instantie.

Het 8 december strafproces is dan ook in een onduidelijke impasse beland en realistisch gezien moet worden aangenomen dat er op zeer korte termijn nog geen inhoudelijke beslissingen genomen zullen worden.

Brazilië en Argentinië
Het is te hopen dat de Surinaamse rechterlijke macht het zelfde pad volgt als dat van vele rechterlijke machten op het Zuid-Amerikaans continent, waarbij mensenrechten schenders, ook na meer dan 30 jaar, voor hun nationale rechter worden gebracht, zoals thans anno 2012 in Brazilië en Argentinië realiteit is, in weerwil van amnestiewetten in die landen.

Deze nieuwe hoopgevende ontwikkeling op het Zuid-Amerikaans continent is het direct gevolg van onder andere het in 2005 door het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens gewezen Moiwana Community vonnis. Bij dat vonnis is de Amnestiewet 1989 resoluut afgewezen en is de Republiek Suriname veroordeeld is om tot vervolging van de daders van de Moiwana moorden over te gaan, aan welke verplichting tot op heden helaas nog niet is voldaan.

Verplichting Rechterlijke Macht
De Surinaamse rechterlijke macht met rechtspraak belast maar ook het Openbaar Ministerie, zijn gehouden uitvoering te geven aan dat Moiwana Community vonnis en gehouden alle schendingen van mensenrechten in Suriname, inclusief die gepleegd op of rond 8 december 1982, te onderzoeken en de daders te vervolgen en te bestraffen.

Of de Republiek Suriname haar volkenrechtelijke verplichting ter zake de vervolging van de verdachten van de 8 december moorden zal nakomen, ligt geheel in handen van de Surinaamse onafhankelijke rechterlijke macht. Die rechterlijke macht zal naar ik aanneem naar eer, kennis en geweten, alsmede onbevreesd zijn beslissingen nemen.

Mochten die komende beslissingen van de Surinaamse rechterlijke macht toch onverhoopt resulteren in stopzetting van het 8 december strafproces, dan zullen de belanghebbenden geen andere keus hebben dan zich te wenden tot onder andere het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens.
In dat geval zal de Republiek Suriname helaas wederom aan de internationale schandpaal van mensenrechtenschenders worden genageld.


Hugo Essed
Paramaribo 5 december 2012

 
Bron(nen) / Copyright:

Nickerie.Net / NSS

06-12-2012

WWW.NICKERIE.NET

Email: info@nickerie.net

Copyright © 2012. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics