Nickerie.Net, dinsdag 20 oktober 2015
'Decembermoorden, misdrijven tegen de menselijkheid'
Beroepsquerulant Sandew Hira heeft mij op zijn persconferentie (17-10-2015)
ervan beschuldigd Bram Behr, samen met anderen, middels een ‘coup’ te hebben
afgezet als leider van de beweging rond het linkse weekblad Mokro. Ik zou met de
‘rechtse’ oppositie hebben geheuld. Behr zou daarom een nieuwe ‘linkse’ partij
willen oprichten. Hira: ‘Maar voordat hij een nieuwe partij kon oprichten om
zich te kunnen onderscheiden van de groep van Does (mijn familienaam. TP ) werd
hij gearresteerd en vermoord door militairen die hem in het rechtse kamp
plaatsen terwijl die lijn niet door hem maar door Does werd gepropageerd in
Mokro. Deze getuigenis laat de tragiek zien van Bram Behr maar ook de noodzaak
dat anderen zoals Does hun getuigenis afleggen zodat een compleet beeld ontstaat
met verschillende visies op dezelfde gebeurtenissen.’ Hira baseerde zijn
lasterlijke speculatie op een volstrekt leugenachtige ‘getuigenis’, die hij niet
onderwierp aan de onderzoeksnorm van hoor en wederhoor. Dat was geen uiting van
nalatigheid, maar van de vooringenomenheid jegens alle critici van het
quasi-getuigenis Brokobaka project, dat deel uitmaakt van de campagne het 8
december strafproces definitief stop te zetten.
Macabere verdeel-en-heers tactiek
De macabere verdeel-en-heers tactiek tegen de gezamenlijke nagedachtenis van de
slachtoffers van de decembermoorden is niet nieuw. Het was Desi Bouterse zelf
die suggereerde dat Bram Behr en Lesley Rahman ‘er niet bij hoorden’, alsof ze
daarmee weer tot leven kwamen. Bouterse formuleerde zijn onverdraagzame,
dichotome (zwart-wit) denken in zijn rechtvaardiging van de decembermoorden, het
was ‘zij of wij’. De moord op de twee linkse journalisten had het ideologisch
opgesmukte vijanddenken van de dictatuur, de dichotomieën van ‘links-rechts’,
‘revolutionair-contra-revolutionair’ en ‘koloniaal-antikoloniaal’ beslissend
ontmaskerd. Niet of men rechts, contrarevolutionair of anti-koloniaal was,
vormde de drijfveer van de dictatoriale moordzucht, maar de aanmatiging te
kunnen bepalen wie wel en wie niet mag leven, wie wel en wie geen menswaardig
bestaan zou leiden. Het willekeurig vermoorden van mensen kan niet worden
gerechtvaardigd door de politieke opvattingen van de slachtoffers. In politieke
overtuigingen van burgers een reden zien voor het schenden van hun recht op
leven is de denkwijze die leidt tot politicide.
Een vermoorde vrijheidsstrijder
Dat Hira met zijn ongefundeerde beschuldigingen mij tracht te discrediteren is
voorzienbare rancune tegen de boodschapper. Ik heb het schaamteloze bedrog van
zijn sentimentele media-briefwisseling met de president-hoofdverdachte voor een
groot publiek ontmaskerd. Kwalijker vind ik Hira’s lasterlijke aanval op de
politiek-morele en journalistieke nalatenschap van Bram Behr: Bram’s strijd mét
Mokro tegen de militaire dictatuur, voor vrijheid, democratie en sociale
emancipatie.
De laatste bijeenkomst met Bram
Op 7 december 1982, de avond voor zijn ontvoering hadden wij, journalisten en
activisten van Mokro, de laatste bijeenkomst met Bram. Hij vertrok na de
scholingsbijeenkomst, in ons Revolutionair Vormingscentrum aan de
Zwartenhovenbrugstraat, op zijn brommer. Er lag geen spoor van verdeeldheid
tussen ons, de eenheid was hechter dan ooit. Dat Bram een andere partij wilde
oprichten is volledig uit de duim gezogen. Ook mijn ‘coup’ tegen Bram is
klinkklare onzin. Toen ik in het voorjaar van 1982 definitief terugkeerde naar
Suriname vroeg Bram mij, al in de auto op weg van Zanderij naar Paramaribo, de
leiding van krant en beweging op mij te nemen. Wij deelden de afkeer tegen
persoonlijk machtsstreven, we waren onverbeterlijke egalitaristen, en lieten
elkaar maar al te graag voorgaan. Bram zei dat hij het gezicht van Mokro zou
blijven, want hij was al bekend bij de machthebber. Ik moest voor het
repressieve regime onbekend blijven, om de continuïteit van de strijd te
waarborgen. Hij had een voorzienige blik.
Indrukwekkende moed
Op 7 april 1982, ik was amper in functie als hoofdverantwoordelijke, werd Bram
slachtoffer van willekeurige arrestatie door de Militaire Politie. Aan mij de
taak, met de technieken van de clandestiniteit, de campagne voor zijn vrijlating
te organiseren. Bram kwam toen vrij. Na zijn derde arrestatie door de dictatuur,
in de nacht van 7 op 8 december 1982, werd hij evenals zijn veertien lotgenoten
gemarteld en vermoord. Maar ook onder dooddreiging demonstreerde hij zijn
indrukwekkende moed en getuigde hij van zijn weerzin tegen de dictatuur.
Ooggetuige Roy Horb zou later vertellen dat Bram het moordenaarstribunaaltje in
het Fort Zeelandia, onder leiding van Bouterse, fel aanklaagde: ‘Dit is
fascisme, moord, ik ben gemarteld en heb niets gedaan!’.
Mijn getuigenis
Hira daagde mij uit ‘getuigenis af te leggen’. Hij is slecht geïnformeerd. Ik
heb al en echt getuigd. Op 2 december 2009 heb ik voor de Krijgsraad te Boxel,
in het 8 Decemberstrafproces, getuigd tegen hoofdverdachte Desi Bouterse en
verdachte Marcel Zeeuw. Mijn getuigenis tegen de ter zitting aanwezige Zeeuw,
richtte zich tegen zijn bedreigen van mijn collega-publicist en vriend Bram Behr
en zijn betrokkenheid bij de ontvoering van Bram in de nacht van 7 op 8 december
1982. Mijn getuigenis tegen Bouterse, die het niet had aangedurfd ter zitting te
verschijnen, ontmaskerde de laster tegen de slachtoffers als zouden zij een coup
willen plegen. Ik onthulde gedocumenteerd de valsheid van de alibi van de
hoofdverdachte, en maakte zijn aanwezigheid in Fort Zeelandia ten tijde van de
moorden en zijn directe betrokkenheid bij de moorden, nog aannemelijker. Mijn
ruim drie uren durende getuigenis werd een aanklacht tegen de militaire
dictatuur. Ook schriftelijk legde ik getuigenis af. Mijn verzamelbundel De
schreeuw van Bastion Veere, om de rechtsorde in Suriname(Uitgeverij
Van Gennep), dat in hetzelfde jaar was verschenen, overhandigde ik als deel van
mijn getuigenis aan de president van de Krijgsraad, mr. Cynthia
Valstein-Montnor.
Misdrijven tegen de menselijkheid
De kern van mijn getuigenis tegen de decembermisdrijven (laster, ontvoeringen,
brandstichtingen, folteringen, moorden) was dat de folteringen en moorden
kwalificeerden als internationale misdrijven, als misdrijven tegen de
menselijkheid. Zij behoorden naar het internationaal strafrecht tot de
ernstigste misdrijven, systematisch gepleegd met misbruik van het staatsapparaat
in het kader van de discriminatoire vervolging en ontrechting van burgers.
Negationisten, zij die de misdrijven willen bagatelliseren of verdunnen,
proberen met rekenkundige trucjes het publiek wijs te maken dat vijftien
slachtoffers niet zoveel waren. Maar de Inter-Amerikaanse Commissie voor de
Mensenrechten van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) liet in haar Report
on the Situation of Human Rights in Suriname (1983)
over de grootschalige impact van de decembermisdrijven geen misverstand bestaan:
‘…zelfs in een land met een zeer grote populatie en vele belangrijke stedelijke
centra, zou de plotselinge arrestatie en het vermoorden van vijftien
vooraanstaande burgers – de voorzitter van de belangrijkste vakbondsfederatie,
de Deken van de nationale Orde van Advocaten, de eigenaar van een leidend
radiostation, de decaan van de economische faculteit van de nationale
universiteit en andere mensen van nationale statuur de hele natie schokken en
diepgaande consequenties hebben voor haar politieke en maatschappelijke leven.’
Met mijn overtuiging dat de decembermoorden misdrijven tegen de menselijkheid
zijn, verkeer ik in goed gezelschap. Mr.dr. John Dugard is een internationaal
gerenommeerd hoogleraar Internationaal Recht. Hij was een vooraanstaand criticus
van de Apartheid, een architect van de nieuwe democratische grondwet van Zuid
Afrika en wordt als een ‘vader van de mensenrechten in Zuid Afrika’ beschouwd.
In 2000 schreef hij, op verzoek van het Gerechtshof Amsterdam als Amicus Curiae
(speciaal deskundige) een gedocumenteerd rapport over de vraag of de folteringen
en moorden van 8 december 1982 kwalificeerden als misdrijven tegen de
menselijkheid. Zijn antwoord, in de terughoudende stijl van de adviseur
geschreven, liet er geen misverstand over bestaan:
‘De folteringen en moorden in Paramaribo in 1982 lijken te vallen binnen de
definitie van misdrijven tegen de menselijkheid. Ze werden gepleegd door
militaire autoriteiten in Suriname (staatsactoren) tegen een groep burgers die
tot doelwit werden, niet vanwege hun individuele eigenschappen maar vanwege hun
status als leiders van de Surinaamse intellectuele elite. Bovendien, zij werden
gepleegd op een systematische manier als onderdeel van een georganiseerd plan,
met gebruikmaking van publieke middelen, gericht op vernietiging van potentiële
opponenten van de militaire autoriteiten’. Dugard wees er bovendien op dat
ernstige schendingen van de mensenrechten door het militaire regime zich ook
voor en na december 1982 hadden voltrokken. Dat was een accurate observatie. De
Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten van de OAS heeft de
massaslachting te Moiwana (1986) als misdrijf tegen de menselijkheid
gekwalificeerd.
Misdrijven tegen de menselijkheid worden als misdrijven tegen de hele
volkerengemeenschap opgevat. Ze zijn dermate ernstig dat naar internationale
norm noch amnestie nog verjaring moreel en strafrechtelijk toelaatbaar worden
geacht. Ook in de amnestiewet van 1989 en de zelfamnestiewet van 2012 zijn
misdrijven tegen de menselijkheid uitgesloten van amnestie. Dat de Krijgsraad in
haar vonnis van 2012 – in lijn met de zelfamnestiewet - zonder poging tot
onderbouwing - concludeerde dat de decembermoorden niet kwalificeerden als
misdrijven tegen de menselijkheid, betekent niet dat de decembermoorden geen
misdrijven tegen de menselijkheid waren. Het demonstreert slechts het ontbreken
van argumenten tegen de passendheid van die delictomschrijving voor de
decembermisdrijven.
De crypto-propagandist
Hira richt zijn factfree aanvallen
vooral op critici van de militaire dictatuur en voorvechters van berechting van
ernstige schendingen van mensenrechten, in het bijzonder op de beweging van
nabestaanden van de vijftien democratische voormannen die op 8 december 1982
werden vermoord. Daarnaast is hij selectief in zijn plastische beschrijvingen
van oorlogsmisdaden in de Binnenlandse Oorlog. In gruwelijke details beschrijft
hij wandaden van het Junglecommando, maar als het over de massaslachting van
Moiwana gaat, roept hij evenals in geval van de decembermoorden, dat we ‘dat al
weten’. Hira gedraagt zich als crypto-propagandist van Bouterse. Zijn
beschamende kritiekloosheid jegens de regering Bouterse (2010 tot heden)als
Starnieuws columnist is achteraf te lezen als een acquisitie. Het bleef niet
zonder resultaat. Hij werd door de directeur Nationale Veiligheid, de gevreesde
oud-commandant Melvin Linscheer, als ideologisch verwante nabestaande
gerekruteerd voor de campagne tégen voortzetting van het 8 Decemberstrafproces.
Hira’s quasi-onafhankelijke ‘waarheidsvinding’ werd en wordt ‘in natura’
gefinancierd door het regime van de president-hoofdverdachte. Dat de
‘Getuigenis’ van de hoofdverdachte moet plaatsvinden in diens
privé-buitenverblijf te Brokobaka, met uitsluiting van onafhankelijke media en
exclusief geregistreerd door de partijdige staatstelevisie, symboliseert de
demagogische komedie. Om aan zijn bedenkelijke rol enige geloofwaardigheid te
verschaffen heeft Hira zich als wetenschapper geafficheerd. In de
wetenschappelijke wereld van vandaag denkt men bij wetenschapper aan een
academicus die tenminste is gepromoveerd. Hira is niet alleen een
‘wetenschapper’ zonder proefschrift, hij is ook gespeend van de
wetenschappelijke mores. Wetenschappers kenmerken zich door besef van de grenzen
van hun vakgebied, kennis, ervaring en vaardigheden. Hira heeft noch de
opleiding, noch de ervaring, noch de vaardigheden als het gaat om het
onderzoeken van mensenrechtenschendingen, internationale misdrijven en het
internationaal humanitair en strafrecht. Hij had een reis naar Zuid Afrika nodig
om te ‘leren’ dat het partijdig en niet passend is om in het kader van
waarheidsvinding maar één getuige de kans te geven zijn verhaal te doen. Hira
mist de precisie van de researcher. Na ruim drie decennia beweert hij dat zijn
broer, advocaat John Baboeram, ‘in de nacht van 8 op 9 december 1982 is
opgepakt, gemarteld en vermoord’ (Starnieuws 3-8-2015). Dat Bouterse in zijn
leugenachtige televisietoespraak van 9 december 1982 – ‘op de vlucht
neergeschoten’- in het licht van zijn vals alibi, het idee de wereld in hielp
dat de slachtoffers in de nacht van 8 op 9 waren gedood, is door de
waarheidsvinding in het kader van het 8 december strafproces volledig onderuit
gehaald. Alle slachtoffers zijn in de nacht van 7 op 8 december 1982 ontvoerd en
op 8 december op Bastion Veere in het Fort Zeelandia zonder vorm van proces
doodgeschoten.
Volgens de 16e ontvoerde van 8 december 1982, Fred
Derby en
andere ooggetuigen had Bouterse in de willekeurige liquidaties een leidende rol.
Sterker nog, verdachte Ruben Rozendaal, lid van de Groep van 16 en toenmalig
boezemvriend van Bouterse, heeft getuigd dat Bouterse persoonlijk Surendre
Rambocus en Cyrill Daal heeft doodgeschoten. Die verklaring was in lijn met
verklaringen van twee andere leden van de Groep van 16: Roy Horb en Paul
Bhagwandas, ook aanwezig tijdens de moorden. Rozendaal heeft zich bij Hira
aangemeld om ‘ook te getuigen’. Een onafhankelijk onderzoeker zou het aanbod van
Rozendaal, als een geschenk uit de hemel, onmiddellijk met beide handen
aangrijpen en Rozendaal’s verhaal direct naast die van Bouterse laten
registreren en publiceren?! Maar Rozendaal’s geloofwaardige verhaal betekent
roet in het eten van de Brokobaka Show. Van het ‘deelrapport’ (?!) dat
provocatief en kwetsend juist op 8 december aan de paarse DNA-voorzitter door
Hira ‘zal’ worden aangeboden, moest hoe dan ook de lezing van Rozendaal worden
uitgesloten. Slechts aan Bouterse komt het (staats)mediapodium toe. Wie betaalt,
bepaalt!
Getuigenis als farce
Hira gebruikt in zijn Brokobaka project een begrip uit het strafrecht –
getuigenis – bij het tegelijkertijd verwerpen van de strafrechtelijke waarborgen
voor het waarheidsgetrouw afleggen van getuigenissen. Het strafrecht kent immers
naast de notie van getuigenis, onafscheidelijk daarvan, ook de notie van
meineed. Getuigen die niet de waarheid spreken bij de rechtbank, nadat zij de
eed of de belofte hebben afgelegd om de waarheid en niets anders dan de waarheid
te verklaren, maken zich schuldig aan meineed. Dat is een strafbaar feit. Als
president Bouterse aan Hira, zoals te voorzien, te Brokobaka niet de waarheid
vertelt, dan is Hira ‘teleurgesteld’, oh, oh, oh wat een sanctie! Als
hoofdverdachte Bouterse voor de rechter onwaarheden verkondigd dan wordt hij
strafrechtelijk gesanctioneerd voor meineed. Daarom slikte Bouterse in het
gerechtelijk vooronderzoek voor de rechter-commissaris zijn onverdedigbare
leugen van ‘op de vlucht neergeschoten’ volledig in. En daarom durfde hij niet
onder het oog van de onafhankelijke media voor de Krijgsraad te verschijnen.
Buiten de strenge strafrechtelijke toetsing om, kan iedereen maar wat roepen en
elke roddel als ‘getuigenis’ versleten worden. Vanuit constitutioneel,
strafrechtelijk en ethisch gezichtspunt is de Brokobaka ‘getuigenis’ van
president Bouterse dan ook een farce.
Nationale verzoening
Ook in zijn pose als verzoener is Hira ongeloofwaardig gebleken. Verzoeners
kenmerken zich door openheid, meervoudig perspectief en het vermogen tot
objectiviteit en non-discriminatoire empathie. Beroepsquerulant Hira ziet geen
verschil tussen inhoud en persoon. Hij mist de sociaal-emotionele vaardigheden
en eerlijkheid om in zo een delicaat vraagstuk als de collectieve verwerking van
ernstige mensenrechtenschendingen, op te treden als man van verheldering,
verbinding en hoop. Hij gedraagt zich, zoals Henry Behr het treffend zei, als
een olifant in een porseleinkast en voegt daarmee toe aan het morele leed van
nabestaanden. Slachtoffers en nabestaanden hebben geen baat bij ideologische
kwakzalverij en splijtzwammerij onder de vlag van verzoening. Nationale
verzoening,
het herstel van vertrouwen na de pijnlijke schisma’s door ernstige mensenrechten
schendingen, is noodzakelijk.
Vertrouwen is onmisbaar voor het gezamenlijke aanpakken van de politieke, economische en maatschappelijke uitdagingen. Cruciaal in herstel van vertrouwen is genoegdoening jegens slachtoffers en hun families, de nabestaanden. Die genoegdoening vraagt om verschillende vormen: eerherstel voor de slachtoffers, berechting van de ernstige schendingen van de mensenrechten, zoals de OAS en Verenigde Naties hebben opgedragen, een onafhankelijke waarheidscommissie, terugtreden van daders uit het openbaar bestuur, openbare excuses, compensatie van de nabestaanden en het schragen van het morele geheugen zoals met het Mensenrechten Monument, het Moiwana ’86 Monument en het Nationaal Monument Bastion Veere – 8 december 1982. Echte wetenschappers en deskundigen op het gebied van transitional justice kunnen van grote waarde zijn in het helpen van Suriname het proces van nationale verzoening succesvol te voltooien. Opdat Suriname als morele gemeenschap volledig uit de schaduw van het dictatoriale verleden kan treden en daarmee eindelijk de in het volkslied bezongen dichtregel ‘Recht en waarheid maken vrij’ daadwerkelijk kan beleven.
Theo Para
Bron/Copyright: | |
Nickerie.Net /NSS | 20-10-2015 |
|
Email: info@nickerie.net
Copyright © 2015. All rights reserved.
Designed by Galactica's Graphics