Nickerie.Net, vrijdag 10 juni 2016


President Krijgsraad: 4 jaar gewacht op Constitutioneel Hof

 10 Jun 2016

De president van de Krijgsraad, Cynthia Valstein-Montnor, wijst er op dat vier jaren zijn verstreken sinds de vervolging van de 8 decemberstrafzaak is opgeschort. De wet op het Constitutioneel Hof is nog steeds niet behandeld en aangenomen in De Nationale Assemblee. Dit instituut is ook niet ingesteld en er is geen zicht op wanneer dat zal gebeuren. De Krijgsraad heeft donderdag besloten de schorsing van de vervolging op te heffen. De gewijzigde Amnestiewet van 5 april 2012 is niet van toepassing verklaard. Het Openbaar Ministerie moet op 30 juni rekwireren in deze zaak.

fotoDe president van de Krijgsraad, Cynthia Valstein-Montnor in de militaire kamer, geflankeerd door Mike Cooper (links) en Carlos Li Fo Sjoe. Uiterst links auditeur-militair Roy Elgin. (Foto: Raoul Lith)

Op 11 mei 2012 had de Krijgsraad beslist dat de vervolging wordt opgeschort, totdat de rechtsvraag beantwoord zou zijn of hier sprake is van inmenging in een zaak die bij de rechter aanhangig is gemaakt. Tegen dit vonnis is alleen Edgar Ritfeld in beroep gegaan. Het Hof van Justitie had bevolen om de schorsing op te heffen. Het Openbaar Ministerie had gevraagd om de schorsing met een jaar te verlengen. De nabestaanden hadden op 12 mei 2015 een beklagschrift ingediend bij het Hof van Justitie om de vervolging van de verdachten te hervatten.

Op 27 november 2015 beveelt het Hof van Justitie de procureur-generaal om de vervolging in het 8 decemberproces voort te zetten. Op 4 maart 2016 heeft de Krijgsraad de zitting hervat. Auditeur-militair Roy Elgin betoogde op de zitting toen, dat het vonnis van het Hof van Justitie niet uitvoerbaar is. De beantwoording van de rechtsvraag, zoals in mei 2012 gesteld, staat volgens de vervolgingsambtenaar nog recht overeind. "De gewijzigde Amnestiewet voorziet in een vervolgingsbeletsel of deze of gene het daarmee oneens is of niet. Ook de vervolgingsambtenaar is bewaker van een goede procesorde. Hij heeft een rechthandhavende taak. Het OM is noch voorstander noch tegenstander van het strafproces," benadrukte Elgin. De Krijgsraad stelde de zitting uit naar 6 mei waarop antwoord zou worden gegeven op de visie van het Openbaar Ministerie. Door overmacht is die zitting toen niet doorgegaan, maar gisteren gehouden.

Amnestiewet terzijde geschoven

De Krijgsraad vindt dat vier jaren meer dan genoeg zijn geweest om de rechtsvraag over inmenging beantwoord te krijgen. In zo een lange periode zijn er geen concrete activiteiten ondernomen om het Constitutioneel Hof in te stellen. Valstein-Montnor voert aan dat zowel in de lokale wetgeving als het Inter-Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens, is vastgelegd dat een zaak binnen redelijke termijn dient te worden afgerond. Elke inmenging van een zaak bij de rechter is volgens artikel 131 lid 3 van de grondwet verboden. Het 8 december Strafproces was toen op het punt waarop het Openbaar Ministerie de strafeis zou stellen. Dit zou gebeuren op 13 april 2012.

Op 4 april nam De Nationale Assemblee de gewijzigde Amnestiewet aan en deze werd op 5 april 2012 afgekondigd. De Krijgsraad oordeelt dat de Amnestiewet niet van toepassing is op dit proces en schuift deze terzijde. De schorsing van de vervolging van alle verdachten is opgeheven. De auditeur-militair moet zijn requisitoir houden op 30 juni. De nabestaanden mogen zich voegen in alle zaken, waarbij zij schadevergoeding mogen eisen.


Nabestaanden willen hervatting 8 december strafproces

14-05-2015

De nabestaanden van de slachtoffers van 8 december 1982 hebben een beklagschrift ingediend bij het Hof van Justitie. Procesgemachtigde Hugo Essed zei op een persconferentie vanmorgen dat de vervolging van de verdachten moet worden hervat. Aan het Hof is gevraagd om de procureur-generaal instructies te geven. Essed werd ondersteund door nabestaande Eddy Wijngaarde.

fotoEddy Wijngaarde (links) namens de nabestaanden 8 december 1982 en procesgemachtigde Hugo Essed tijdens de persconferentie. (Foto: Raoul Lith)

Op vragen van journalisten waarom nu - met het oog op de verkiezingen - deze actie wordt ondernomen, zei Essed dat op 2 maart is meegedeeld dat rechtsmiddelen gezocht worden om deze zaak weer op de rol te krijgen. De studie over de mogelijkheden is nu af en op 12 mei is het beklagschrift ingediend bij het Hof. Essed merkte op dat de nabestaanden heel wat verkiezingen hebben zien komen en gaan. Deze kwestie gaat volgens hem dwars door verkiezingen heen. Essed merkte op dat deze kwestie politiek geladen is. Een maand voor de verkiezingen in 1980 is de militaire coup gepleegd. In december 1982 zou er een volksopstand komen. De militairen hebben toen vijftien critici van het bewind gemarteld en vermoord.

In april 2012 is amnestie gegeven aan de daders, vlak voordat de auditeur militair zijn strafeis zou stellen. "Dat is politiek", zei Essed. Hij haalde aan dat de auditeur militair de vervolging zou moeten instellen tegen de hoofdverdachte, Desi Bouterse, die nu president is. Hij heeft het leger achter zich en diverse veiligheidsdiensten "waarvan niemand weet door wie ze bestuurd worden". De schijn wordt gewekt dat de vervolging is opgeschort, juist omdat er sprake is van macht en intimidatie. Hij hoopt dat het Openbaar Ministerie door zijn gedrag de samenleving duidelijk maakt dat vrij van politiek het vervolgingsbeleid kan worden uitgevoerd.

De procesgemachtigden hebben het Hof van Justitie gevraagd om instructies te geven aan de procureur-generaal. Dit op basis van artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering.

Het Openbaar Ministerie dient te worden opgedragen om zo spoedig mogelijk:

U kunt het beklag van de nabestaanden hier downloaden.


Auditeur-militair legt uit waarom strafeis niet kan

10 Maart 2016

Auditeur-militair Roy Elgin stond op de zitting van de Krijgsraad in het 8 Decemberstrafproces vrijdag lang stil bij het door het Openbaar Ministerie ingenomen standpunt. Hij haalde aan dat voordat de strafeis gesteld kon worden, er wetswijzing heeft plaatsgevonden. "Deze wetswijziging heeft een formeel vervolgingsbeletsel doen ontstaan. De auditeur-militair stelt vast dat op heden 4 maart 2016 het formeel vervolgingsbeletsel nog steeds bestaat."

foto Auditeur-militair Roy Elgin op 4 maart, kort voordat de zitting begon. (Foto: Raoul Lith)

De vervolgingsambtenaar haalde aan dat de Krijgsraad in het vonnis van 11 mei 2012 heeft gesteld dat ze is gestuit op een prealabele rechtsvraag, waarvan de beantwoording noodzakelijk is ter verdere beslissing in deze strafzaak. De Krijgsraad schorste de vervolging en wilde eerst de vraag beantwoord hebben of er sprake is van inmenging in een zaak die onder de hamer van de rechter is. Elgin concludeerde in zijn pleidooi dat het vonnis van de Krijgsraad "zowel in gezag van gewijsde als kracht van gewijsde zijn komen te verkeren. Met de uitdrukking gezag van gewijsde wordt de bindende kracht van het vonnis bedoeld".

De auditeur-militair blijft erbij dat het aandragen van bewijs door het requisitoir pas aan de orde kan komen, nadat de prealabele rechtsvraag in het voordeel van het Openbaar Ministerie is beantwoord. Andere beslissingen zijn volgens hem in strijd met de wet. "Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze als bij wet voorzien. Dit is het onweerlegbaar wettelijk uitgangspunt, omdat strafvordering plaats moet vinden op de wijze waarop bij wet wordt voorzien, zal de auditeur-militair deze regel nooit en te nimmer terzijde kunnen schuiven," betoogde Elgin.

"De gewijzigde Amnestiewet voorziet in een vervolgingsbeletsel of deze of gene het daarmee oneens is of niet. Ook de vervolgingsambtenaar is bewaker van een goede procesorde. Hij heeft een recht handhavende taak. Het OM is noch voorstander noch tegenstander van het strafproces," benadrukte Elgin. Hij merkte op dat in de uitvoering van zijn taak hij aanvallen heeft ervaren op zijn professionaliteit en zijn kunde. Ook hierop ging hij in.

 

Download hier Pleidooi auditeur militair 4 maart 2016


Tekst versie van beide PDF-files uit bovenstaande berichten


--- Let op: onderstaande tekst is automatisch geconverteerd van copieen naar tekst, waardoor hier en daar kleine conversiefouten kunnen ontstaan , Redactie Nickerie.Net ---

Beklag inzake schorsing vervolging verachten van de moorden gepleegd op 7, 8 en/of 9 december 1982 te Fort Zeelandia, Paramaribo

Aan: Het Hof van Justitie van Suriname

Geven met verschuldigde eerbied te kennen:

De Klagers

allen te deze domicilie kiezende ten Kantore van het Advocatenkantoor Lim A Po aan de Mr. F.H.R. Lim A Postraat no. 14 te Paramaribo en voor wie als gemachtigden, zowel afzonderlijk als gezamenlijk optreden, met de macht van substitutie, Mr. M.I. Vos, Mr. S. Marica en Mr. H.A.M. Essed, advocaten bij het Hof van Justitie van Suriname, verder te noemen, “Klagers”.

Het Bevel tot vervolging. 1. Klagers hebben bij beklagschrift d.d. 15 maart 2000 bij het Hof van Justitie hun beklag gedaan ter zake het uitblijven van vervolging van de strafbare feiten, waaronder foltering en doodslag van 15 mannen op 7, 8 en/of 9 december 1982 in het Fort Zeelandia te Paramaribo. Klagers hebben daarbij het Hof van Justitie verzocht de Procureur-Generaal te bevelen de vervolging in te zetten tegen personen die van het plegen van voornoemde strafbare feiten worden verdacht. Het Hof van Justitie heeft bij beschikkingen d.d. 31 oktober 2000, waarvan hierbij als producties no. 1 en no. 2 kopieën worden gevoegd, de Klagers in hun verzoek ontvankelijk verklaard en de Procureur-Generaal bevolen de vervolging in te stellen. Ter uitvoering daarvan heeft de hoofdofficier van justitie, mr. S. Mohammedamin, op 17 november 2000 gevorderd dat de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Krijgsraad onverwijld zal overgaan tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek. Op 7 december 2000 heeft de rechter-commissaris, wijlen mr. A. Ramnewash, bewilligd in voornoemd verzoek en is een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld ter zake van hiervoor bedoelde strafbare feiten.

2. Klagers behoren ook tot de groep van personen die zich bij verzoekschrift d.d. 13 augustus 2012 tot de Krijgsraad hebben gericht, met het verzoek zich als belanghebbenden, verder te noemen de “Belanghebbenden” op grond van artikel 8 van het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens, verder te noemen het “AVRM”, te mengen in alle 8 december strafprocessen. Een kopie van voormeld verzoekschrift alsmede een kopie van de aanvulling daarop d.d. 7 april 2014 worden hierbij respectievelijk als producties no. 3 en no. 4 gevoegd.

3. Bij schrijven d.d. 5 december 2012 heeft de Krijgsraad de Belanghebbenden bericht dat hun verzoek niet in behandeling kan worden genomen omdat ‘de strafzaak’ tegen alle 8 december verdachten bij zijn vonnis d.d. 11 mei 2012 is geschorst. Een kopie van voormeld schrijven wordt hierbij als productie no. 5 gevoegd.

4. Bij schrijven d.d. 25 maart 2014 heeft de Krijgsraad de Belanghebbenden meegedeeld dat zij zich op de zitting van 7 april 2014 krachtens artikel 316 e.v. Sv mogen voegen, maar dan alleen in het strafproces tegen de verdachte Ritfeld. Een kopie van voormeld schrijven wordt hierbij als productie no. 6 gevoegd. Waar in het hierna volgende gesproken wordt van de Klagers, worden eveneens de Belanghebbenden als hier voren vermeld bedoeld.

De Amnestiewet 2012 en haar gevolgen voor het strafproces 5. Op 5 november 2007 zijn 25 personen als verdachten van de strafbare feiten gepleegd op 7, 8 en/of negen december 1982 te Fort Zeelandia, verder te noemen de “Verdachten”, door het Openbaar Ministerie gedagvaard. Omstreeks maart 2012 waren alle onderzoeken ter terechtzitting afgerond en moest de Krijgsraad nog slechts een datum vaststellen voor het requisitoir van de auditeur-militair.

6. Op 5 april 2012 is de Amnestiewet 1989 (S.B. 1991 no. 68) gewijzigd (S.B. 2012 no. 49) en op 6 april 2012 is deze wijzing van de Amnestiewet 1989, verder tezamen met de oorspronkelijke Amnestiewet 1989 te noemen de “Amnestiewet 2012”, in werking getreden. Met deze Amnestiewet 2012 is gepoogd de straffeloosheid voor van de aan de Verdachten ten laste gelegde strafbare feiten te bewerkstelligen en de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging voor te schrijven.

7. Op 13 april 2012 heeft de Krijgsraad de Amnestiewet 2012 ambtshalve betrokken bij de voorzetting van de behandeling van de strafzaken tegen de Verdachten. De auditeur-militair heeft tijdens die behandeling geconcludeerd tot schorsing van de strafzaken voor onbepaalde tijd en wel tot dat het Constitutioneel Hof de inhoud van de Amnestiewet 2012 getoetst heeft aan de Grondwet en aan verdragen.

8. Op 11 mei 2012 heeft de Krijgsraad bij vonnis - waarin onder meer wordt overwogen dat de Amnestiewet 2012 mogelijk een schending van artikel 131 lid 3 van de Grondwet inhoudt - als volgt beslist: “Schorst de vervolging ingesteld tegen de verdachte bij dagvaarding d.d. 05 november 2007 totdat over het constitutioneelrechtelijk vraagstuk met betrekking tot artikel 131 lid 3 van de Grondwet is beslist”.

9. Op 21 februari 2013 heeft de Auditeur-Militair de Krijgsraad mondeling geïnformeerd dat volgens zijn informatie de regering doende is een wetsvoorstel tot instelling van het Constitutioneel Hof in te dienen en er derhalve reden is om de schorsing van de vervolgingen te handhaven. De Krijgsraad heeft daarop beslist de schorsing van de vervolging te handhaven.

10. Op 27 januari 2014 heeft het Hof van Justitie in het hoger beroep dat de verdachte Ritfeld had ingesteld tegen het voormeld vonnis van de Krijgsraad d.d. 11 mei 2012, dat vonnis vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Krijsraad.

11. Op 7 april 2014 heeft de Krijgsraad tijdens de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld, toegestaan dat Klagers - in hun hoedanigheid van beledigde partij - zich in de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld voegen op grond van artikel 316 e.v. Sv, maar afgewezen hun verzoek zich als Belanghebbende in alle strafzaken te mengen op grond van artikel 8 AVRM. De auditeur-militair heeft op deze terechtzitting betoogd dat naar zijn oordeel het AVRM geen rechtstreekse werking heeft in de Surinaamse rechtsorde en ook geen rechten toekent aan nabestaanden. Volgens de auditeur-militair schrijft dat verdrag juist voor dat die

verdragsbepalingen eerst in nationale wetgeving moeten worden omgezet om nationaal werking te kunnen hebben, hetgeen volgens hem in Suriname niet is geschied.

12. Op 2 februari 2015 heeft de Krijgsraad de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld voortgezet en de auditeur-militair de gelegenheid geboden te rekwireren. De auditeur-militair heeft in reactie daarop geconcludeerd dat hij niet tot zijn strafeis kan overgaan, nu door het van kracht zijn van de Amnestiewet 2012 nog niet vaststaat of het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is of niet. Ook betoogde de auditeur-militair daarbij dat hij het niet eens is met de overweging van het Hof van Justitie in zijn vonnis d.d. 27 januari 2014, dat ter zake de berechting van de verdachte Ritfeld de redelijke termijn ruimschoots is overschreden, althans heeft de auditeur- militair gesteld dat alle uitstellen en die strafzaak geheel op de wet gebaseerd zijn geweest. De auditeur-militair heeft de Krijgsraad tenslotte voorgesteld de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld met een jaar uit te stellen.

13. Op 2 maart 2015 heeft de Krijgsraad de vordering van de auditeur-militair ingewilligd en beslist dat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld met een jaar wordt uitgesteld. De Krijgsraad heeft daarbij onder meer overwogen dat op grond van het feitensubstraat de vervolging tegen de verdachte Ritfeld direct samenhangt met de vervolging tegen de overige Verdachten, en dat het om die reden niet mogelijk is de vervolging tegen Ritfeld voort te zetten, terwijl de vervolging van de overige Verdachten is geschorst.

De redenen van het onderhavig beklag 14. Klagers zijn van oordeel dat het Openbaar Ministerie in de persoon van de auditeur- militair, zich niet op deugdelijke wijze, en niet met gebruikmaking van alle hem ten dienst staande middelen, van zijn vervolgingsplicht heeft gekweten. Dit blijkt onder meer uit het navolgende.

15. De auditeur-militair heeft op de terechtzitting d.d. 13 april 2012 ten onrechte geconcludeerd dat hij in de voor Suriname “van toepasing zijnde verdragen” tevergeefs gezocht heeft naar “een ieder verbindende bepaling”, maar geen enkele heeft aangetroffen “waarmee de gewijzigde Amnestiewet strijdig zou zijn”. (Zie punt 3.2 van het vonnis van de Krijgsraad d.d. 11 mei 2012). Immers, het Hof van Justitie heeft bij vonnis d.d. 27 januari 2014 in de zaak Ritfeld uitdrukkelijk gesteld dat artikel 8 AVRM “rechtstreekse werking” heeft in Suriname. Het Hof van Justitie heeft daarbij uitdrukkelijk gesteld dat de toepassing van die bepaling niet alleen ziet op de bescherming van de belangen van een verdachte, maar dat de noodzaak voor de snelle afhandeling van strafzaken, oftewel de toepassing van onder meer artikel 8 AVRM, mede ziet op “de gerechtvaardigde belangen van het (de) eventuele slachtsoffer(s) van het feit”.

16. De auditeur-militair heeft daarna op de terechtzitting d.d. 7 april 2014 geheel in strijd met voorgaande overweging van het Hof van Justitie wederom geconcludeerd dat eventuele rechten van nabestaanden als vastgelegd in het AVRM, eerst in nationale wetgeving moeten worden vastgelegd, alvorens in Suriname toepasselijk te kunnen zijn. De auditeur-militair heeft dan ook meermaals blijk gegeven van een onjuiste opvatting over de toepasselijkheid,de werking en de reikwijdte van artikel 8 AVRM in Suriname, alsmede over de gerechtvaardigde belangen die ook slachtoffers, zoals Klagers, bij de toepassing van die bepaling hebben.

17. De auditeur-militair heeft bovendien ten onrechte geconcludeerd dat de Krijgsraad, ook bij het ontbreken van een operationeel Constitutioneel Hof, niet bevoegd is in een concreet aan hem voorgelegd geval de taak van het niet operationeel Constitutioneel Hof over te nemen c.q. uit te voeren. De auditeur-militair is hiermee geheel voorbij gegaan aan hetgeen Klagers als Belanghebbenden hebben gesteld in punt 80 van hun verzoekschrift d.d. 13 augustus 2012,

alsmede de daarbij overgelegde jurisprudentie, waarin in een vergelijkbare situatie, namelijk het niet operationeel zijn van de Raden van Beroep in belasting zaken, de gewone rechter zich bevoegd heeft geacht de taak van zulk een administratiefrechtelijk orgaan, zoals de Raden van Beroep, over te nemen c.q. uit te voeren.

18. De auditeur-militair heeft op de terechtzitting d.d. 26 november 2014 ten onrechte niet zelf getoetst hetgeen door de Klagers uitdrukkelijk geconcludeerd is en onder zijn aandacht is gebracht, namelijk dat de Verdachten niet tot het normadressaat van de Amnestiewet 2012 gerekend kunnen worden en aan die wet reeds op die grond dus überhaupt geen rechten kunnen ontlenen. De auditeur-militair heeft slechts verwezen naar het vonnis van de krijgsraad d.d. 11 mei 2012, waarin de Krijgsraad heeft aangenomen dat de verdachten onder de werking van de Amnestiewet 2012 vallen. Klagers verwijzen hiervoor naar de punten 85 tot en met 94 van hun verzoekschrift d.d. 13 augustus 2012 gericht aan de Krijgsraad, waarin op grond van de grammaticale interpretatie van de tekst van de Amnestiewet 2012 geconcludeerd wordt dat die wet niet op de Verdachten van toepasing is. Klagers zijn van oordeel dat de auditeur-militair uit de aard van zijn vervolgingstaak de eerst aangewezen rechterlijk ambtenaar is om zelf te toetsen of een verdachte onder de werking van een Amnestiewet valt.

19. De auditeur-militair heeft op 2 februari 2015 ten onrechte geconcludeerd dat de lange duur van het proces niet in strijd is met de rechten van Ritfeld en Klagers. Immers heeft het Hof van justitie in zijn vonnis d.d. 27 januari 2014 juist uitdrukkelijk gesteld dat er een forse overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, die niet te rechtvaardigen is. De auditeur-militair heeft dan ook geheel in strijd met de overwegingen van het Hof van Justitie in vonnis in het hoger beroep van de verdachte Ritfeld, voorgesteld de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld met een jaar te schorsen.

20. De auditeur-militair tot slot heeft nagelaten het hem ten dienste staande rechtsmiddel van hoger beroep aan te wenden tegen de schorsing van de vervolging, ten einde de vervolging van alle verdachten te kunnen voorzetten. Integendeel heeft de auditeur-militair zich geconformeerd aan de schorsing van de vervolging van alle strafzaken, en zelf voorgesteld de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld met een jaar te schorsen, welk voorstel door de Krijgsraad is overgenomen.

21. Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat de auditeur-militair: a) ernstige beoordelingsfouten heeft gemaakt met betrekking tot (i) de toepasselijkheid in Suriname van artikel 8 AVRM en (ii) de rechten die Klagers daaraan ontlenen; b) geheel ten onrechte niet zelf getoetst heeft en voorbij is gegaan aan de conclusies van Klagers dat (i) de verdachten geen deel uitmaken van het normadressaat van de Amnestiewet 2012 en (ii) dat de gewone rechter bevoegd is in geval van het niet operationeel zijn van een administratiefrechtelijk orgaan als het Constitutioneel Hof, de taak van dat orgaan over te nemen c.q. uit te oefenen; c) geheel in strijd met de overwegingen van het Hof van Justitie in de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld, geconcludeerd heeft dat er geen overschrijding van een redelijke termijn heeft plaatsgevonden; d) in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van de rechtsmiddelen die het Wetboek van Strafvordering hem geeft om tegen de schorsing van de vervolging van de Verdachten op te komen. Integendeel heeft de Auditeur-Militair zich geconformeerd aan de schorsing van de vervolging tegen alle Verdachten en zelf voorgesteld de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld met een jaar te schorsen; en tot slot e) heeft geweigerd te rekwireren in de strafzaak tegen verdachte Ritfeld, waardoor de Krijgsraad geen enkele andere keus had dan om de vordering tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting toe te wijzen.

22. Klagers zijn van oordeel dat op grond van het voorgaande er alle reden is om zich wederom bij het Hof van Justitie te beklagen over het uitblijven van verdere vervolging en het Hof van Justitie te verzoeken aan het Openbaar Ministerie specifieke instructies te geven ten einde de vervolging van de Verdachten voortgang te doen vinden.

De rechtsgrond van de klacht 23. Art. 4 Sv stelt dat een belanghebbende bij het Hof van Justitie beklag kan doen indien een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet. Daarenboven bepaalt artikel 4 Sv dat het Hof van Justitie de Procureur-Generaal, onder andere, kan bevelen dat de vervolging “zal worden ingesteld of voortgezet”. Voornoemd beklagrecht moet mede worden bezien in het licht van art. 3 Sv, welke niet alleen bepaalt dat de Procureur-Generaal waakt voor de “richtige” vervolging van strafbare feiten, maar ook stelt dat hij daartoe bevelen geeft aan de andere leden van het Openbaar Ministerie.

24. Artikel 4 Sv “is bedoeld als [c]orrectief tegen de nadelen die uit twee beginselen van onze strafrechtspleging kunnen voortvloeien: uit het opportuniteitsbeginsel en uit het beginsel dat de vervolging bij uitsluiting bij organen van de staat berust, het vervolgingsmonopolie”.1 “Het eerste opent de mogelijkheid, dat strafbare feiten ten onrechte niet vervolgd worden, het tweede sluit particulieren, zelfs benadeelden en belanghebbenden, van rechtstreeksche deelneming aan de vervolging uit. Het monopolie der staatsvervolging maakt het toekennen aan het publiek van indirecten invloed op het instellen en voortzetten der vervolging, van een recht tot beklag, noodzakelijk […]”.2 “Bij de beoordeling van het beklag gaat het Hof […] als het ware op de stoel van het OM zitten en beoordeelt daarbij ook ‘haalbaarheid’ en ‘opportuniteit’; in beklagzaken is sprake van vol beroep en niet slechts van marginale toetsing”.3 “De beklagregeling […] brengt immers mee dat de hantering van het opportuniteitsbeginsel (en de beoordeling van de haalbaarheid) door het Openbaar Ministerie in volle omvang door het Hof wordt getoetst […]’.4 Onderhavig beklag betreft vanzelfsprekend alleen de opportuniteit en haalbaarheid van de voortzetting van de vervolging.

25. . ‘Het geval van niet verder vervolgen doet zich’, zo stelt Corstens, voor als het openbaar ministerie een éénmaal aangespannen vervolging niet doorzet’.5 Een beklag ex art. 4 Sv kan in beginsel betrekking hebben op alle bevoegdheden die vanwege het vervolgingsmonopolie bij uitsluiting worden uitgeoefend door de vervolgingsambtenaar en die voortvloeien uit het opportuniteitsbeginsel, mits deze van invloed kunnen zijn op de (verdere) vervolging. Daartoe behoren dus niet alleen de bevoegdheden tot het instellen van de vervolging tegen een verdachte, respectievelijk de beslissing te vervolgen voor een bepaald feit.

26. Ook de wijze waarop het Openbaar Ministerie haar bevoegdheden aanwendt nadat eenmaal de vervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen kan immers van rechtstreekse invloed zijn op de voortzetting van de vervolging. Een beklag ex. art. 4 Sv kan zich derhalve ook uitstrekken tot de uitoefening van deze bevoegdheden.

1 G.J.M Corstens, Waarborgen rondom het vervolgingsbeleid, Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1974: IJmuiden Vermande Zonen, p. 69. 2 Bijl. Hand. II 1917/1918, 77 stuk 1, p. 44/45 in folio Stb. 1921, 14. 3 Hoge Raad 25 juni 1996, NJ 1996, 714. 4 Hoge Raad 25 juni 1996, NJ 1996, 714. 5 G.J.M. Corstens, Waarborgen rondom het vervolgingsbeleid, Proefschrift Universiteit van Amsterdam, IJmuiden: Vermande Zonen 1974, p. 77.

27. Tot voornoemde categorie van bevoegdheden behoren in ieder geval de bevoegdheid van de vervolgingsambtenaar tot: a) het instellen van hoger beroep tegen beschikkingen omtrent schorsing als bedoeld in art. 12 Sv; b) het instellen van een vordering tot de opheffing van de schorsing van de vervolging als bedoeld in art. 11 lid 1 Sv; c) het instellen van een vordering tot het nemen van elke rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 312 Sv; en d) voorlezing en overlegging van zijn vordering als bedoeld in artikel 297 lid 1 Sv.

28. De aanwending van laatstgenoemde bevoegdheid is noodzakelijk voor de voortzetting van de vervolging. De aanwending van de overige, hiervoor genoemde, bevoegdheden kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, daarvoor noodzakelijk blijken. Klagers stellen zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie sinds 11 mei 2012 consequent heeft verzaakt deze bevoegdheden aan te wenden toen de noodzakelijkheid daarvan telkenmale bleek.

29. Ten overvloede brengen Klagers ook beleefd onder de aandacht van het Hof van Justitie dat toetsing van de Amnestiewet 2012 aan artikel 131 lid 3 GW niet slechts mogelijk is langs de weg van artikel 144 GW, maar evenzeer langs de weg van artikel 137 GW. Immers, een wetgevingshandeling die in strijd is met artikel 131 lid 3 GW is immers ook automatisch in strijd met artikel 10 GW, welke strijdigheid de gewone rechter op grond van artikel 137 GW wel degelijk mag toetsen. (Klagers verwijzen hiervoor naar de noot van mr. G.N. Best bij de uitspraak van het Hof van Justitie in het Surinaams Juristenblad van 2014 no 1, pagina 125 tot en met 128, waarvan hierbij als productie no. 7 een kopie is gevoegd). Naar het oordeel van Klagers hoeft de Krijgsraad dus ook om deze reden niet het oordeel van het overigens nog steeds niet operationele Constitutioneel Hof af te wachten, maar is de Krijgsraad bevoegd de Amnestiewet 2012 zelf te toetsten.

30. Gelet op het voorgaande stellen klagers zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie het vervolgingsbevel van uw Hof d.d. 31 oktober 2000 niet naar de strekking uitvoert. De hiervoor geconstateerde, pertinent onjuiste beoordelingen, alsmede vormen van plichtsverzuim, zijdens de vervolgingsambtenaar, kunnen niet worden beschouwd als een loyale en proactieve uitvoering van voornoemde beschikking.

31. Klagers hebben een belang bij een beklag van de aard als hier aan de orde. Het belang van de klagers is in de eerste plaats gelegen in hun verdragsrechtelijk erkende recht op berechting van de verdachten binnen een redelijke termijn.6

32. Uit het systeem der wet volgt bovendien ‘dat de verdachte nadat het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen in het algemeen aanspraak heeft op voortzetting der procedure totdat een einduitspraak is gegeven, en daarom in beginsel te dien aanzien als belanghebbende in de zin van art. 12 Sv moet worden beschouwd’.7 Dit uitgangspunt lijdt alleen uitzondering indien ‘feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de verdachte in het onderhavige geval geen belanghebbende als evenbedoeld is’.8

33. Gelijk verdachten, maken ook benadeelden, in hun hoedanigheid van belanghebbende in de zin van art. 4 Sv, aanspraak op voortzetting van een strafprocedure totdat een einduitspraak is gegeven. Ook op grond hiervan moeten Klagers als belanghebbende bij het beklag van de aard als hier aan de orde worden beschouwd.

6 IACtHR, Manuel Cepeda Vargas v. Colombia, 26 May 2010, Series C No. 213, para. 128.; IACtHR, Gelman v. Uruguay, 24 February 2011, Serie C, No 221, para. 255. 7 Hoge Raad 28 februari 1984, ECLI:HR:1984:AC8323, NJ 1984, 490, § 4.1. 8 Ibid.

34. Het Hof van Justitie wordt hierbij verzocht de overgelegde producties no.’s 1 tot en met 7 als hier ingelast en woordelijk herhaald te beschouwen.

De aan de Procureur-Generaal te geven instructies 35. Gelet op het voorgaande verzoeken Klagers uw hooggeacht Hof van Justitie om met gebruikmaking van haar bevoegdheid uit hoofde van art. 4 Sv de Procureur-Generaal te bevelen dat hij aan het (betreffende lid van het) Openbaar Ministerie opdraagt zo spoedig mogelijk: a. te vorderen dat de schorsing van de vervolging in de strafzaken tegen alle beklaagden die daartegen geen beroep hebben aangetekend met onmiddellijke ingang wordt opgeheven; b. te vorderen dat de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen beklaagde Ritfeld met onmiddellijke ingang wordt opgeheven; c. te vorderen dat de Krijgsraad zo spoedig mogelijk oordeelt dat de Amnestiewet 2012 buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met art. 10 GW; d. zo spoedig mogelijk nadat de schorsing van de vervolging, respectievelijk de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting is opgeheven en de krijgsraad heeft geoordeeld dat de amnestiewet buiten toepassing moet worden gelaten, in de strafzaken tegen alle beklaagden te rekwireren, opdat de Krijgsraad in de strafzaken tegen alle beklaagden kan overgaan tot beraadslaging over de hoofdvragen van de artikelen 335 en 336 Sv.

Hetwelk doende …. enz.

Paramaribo 12 mei 2015

Mr. M.I. Vos Mr. S. Marica Mr. H.A.M. Essed


--- Let op: onderstaande tekst is automatisch geconverteerd van copieen naar tekst, waardoor hier en daar kleine conversiefouten kunnen ontstaan, Redactie Nickerie.Net ---

Pleidooi Auditeur militair

 4 maart 2016

Pagina 1

Zeer geachte President en leden van de Krijgsraad

Op 27 november 2015 heeft het Hof van Justitie in Suriname (HvJ) bij beschikking van voornoemde datum bevolen:

·         dat de Procureur-generaal (Pg) de vervolging tegen de verdachten in het proces dat bekend staat als het 8 december strafproces voortzet;

·         dat de Pg doet vorderen dat met onmiddellijke ingang de schorsing der vervolging ,n de 8december zaken wordt opgeheven en voorts dat met onmiddellijke in gang de Pg doet vorderen dat de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen de verdachte Ritfeld wordt opgeheven.

·         dat de PG het onderzoek ter terechtzitting zal doen hervatten in de stand waarin het zich voor de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting bevond.

In de tien (10) pagina's bevattende beschikking van het HvJ zijn de beslissingen van het HvJ, naar aanleiding van het verzoekschrift ex. artikel 4 WvSv gedaan namens de nabestaanden, ondergebracht in punt 5. Deze beslissingen zijn, kort gezegd, een bevel aan de PG om de vervolging voor te zetten en de strafzaak te doen hervatten in de stand waarin het zich voor de schorsing bevond. In punt 5.5 wordt afgewezen het meer of anders gevorderde.

Rechtens staat onweerlegbaar vast dat de artikel 4 WvSv procedure een doorbreking is van het opportuniteitsbeginsel. Immers naast voormelde bepaling stelt artikel 5 2e alinea van de Wet 03 de Inrichting en Samenstelling van de Rechterlijke macht in Suriname (wet RiS) het volgende "hij (de Pg dus) is verplicht tot naleving hetgeen het Hvi heeft bevolen. Ter uitvoering hiervan heeft de PG bij brief van 27 november 2015 de Krijgsraad gevraagd om een nadere zittingsdag te bepalen. De Krijgsraad heeft als uitvloeisel hiervan zes (6) zittingsdagen vastgesteld beginnende met het eerste van heden 4 maart 2016.

Nu heden op de terechtzitting de vereisten gesteld in artikel 260 WvSv in acht zijn genomen en dus het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, komt de a.m tot de nuchtere vaststelling dat het gevolg van deze rechtshandeling is dat er al uitvoering is gegeven aan de bevelen 5.1; 5.2 en 5.3 zoals vervat in de beschikking d.d. 27 november 2015 van het HvJ.

Slechts het bevel gegeven in 5.4 van eerder genoemde beschikking moet worden uitgevoerd en is de vraag of het bevel uitvoerbaar is. De a.m verwijst uitdrukkelijk naar het in wet RiS artikel 5 2° alinea gestelde "Hij is, behoudens de bij WvSv gestelde verplicht om op bevelen van dat college ie vervolgen of te doen vervolgen". Om deze vraag te antwoorden zal de a.m een juridisch betoog moeten houden. Voor de zuiverheid van het te houden juridisch betoog van de a.m is het noodzakelijk dat het bevel wordt geciteerd. Punt 5.4 luidt " Beveelt dat de Pg het onderzoek ter terechtzitting zal doen hervatten in de stand waarin het zich voor de schorsing bevond, ten aan zien van de in punt 5.2 en 5.3 genoemde personen".

Prangend is dus vast te stellen in welke stand bevond de strafzaak zich voor de schorsing?

Pagina 2:

Om deze prangende vraag te beantwoorden moet en kan niet anders dan gekeken worden naar de processen-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting voor vonniswijzing. Blijkens hetgeen de a.m heeft genoteerd heeft de Krijgsraad op de terechtzitting van 1.2 april 2012 de "gewijzigde Amnestiewet 1989" in het rechtsgeding betrokken. De Krijgsraad heeft overwogen dat hangende de behandeling van de strafzaken tegen de verdachten, de wet van 5 april 2012, houdende wijziging van de Amnestiewet 1989 is afgekondigd, welke - kort gezegd — de straffeloosheid van de tenlastegelegde feiten voorschrijft en daaraan ten overvloede het gevolg van niet ontvankelijk verklaring van de vervolgingsambtenaar verbindt. Hierna hebben zowel de a.m, raadslieden en verdachten van de Krijgsraad de gelegenheid gehad om zich uit te laten. De Krijgsraad heeft vervolgens de strafzaak middels vonniswijzing doen beëindigen in een formele eindbeslissing van schorsing van de vervolging.

In het vonnis heeft de Krijgsraad gesteld: (bron 2e alinea pag. 17 van het vonnis d.d. 11 mei 2012) "Deswege kan niet gesteld worden dat voor deze of gene verdachte de Amnestiewet in strijd is met artikel 11 van de Grondwet en dus ingevolge artikel 137 voor de zaak van die verdachte buiten toepassing dient te worden verklaard: de verdachte is immers niet onthouden van de rechter die de wet hem heeft aangewezen, doch de behandelende rechter is tijdens de procedure gestuit op een formele eindbeslissing van de zaak. De Krijgsraad is primair gehouden aan het stringent regime van de artikelen 334; 335 en 336 van het WvSv, die een stapsgewijze beslissing voorschrijven in een aanhangige zaak, namelijk eerst beoordeling en beslissing omtrent de 4 formele voorvragen van artikel 334 en 335 WvSv, waarna de materiele eindvragen aan de orde komen.

De Krijgsraad stelt verder (laatste alinea pag. 17) "de gewijzigde Amnestiewet heeft daarenboven het gevolg van de straffeloosheid van de handelingen zoals de verdachten worden verweten in de tenlastelegging, nog eens benadrukt, namelijk om de vervolgingsambtenaar niet-ontvankelijk te verklaren. Ook indien dit gevolg niet genoemd was in bedoelde Amnestiewet, zou het regime van artikelen 334 en 335 Sv — waarin ook de niet ontvankelijkheid is genoemd — gelden en geldt dat regime onverkort in elke fase van dit geding, totdat dit regime door een nieuwere wet terzijde wordt gesteld".

Voorts (pag. 18 1e alinea). Aangezien de Amnestiewet de straffeloosheid voorschrijft van de aan de verdachten tenlastegelegde handelen, zou het gevolg daarvan, met toepassing van het regime van artikel 334 en 335 WvSv moeten zijn dat de a.m niet ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn verdere vervolging, ware het niet dat de Krijgsraad is gestuit op een prealabele rechtsvraag, waarvan de beantwoording noodzakelijk is ter verdere beslissing in deze strafzaak.

De stand waarin de strafzaak zich voor de schorsing bevond is dus dat voordat het woord voor requisitoir gehouden kon worden, wetswijziging heeft plaatsgevonden. Deze wetwijziging heeft een formeel vervolgingsbeletsel doen ontstaan. De a.m stelt vast dat op heden 4 maart 2016 het formeel vervolgingsbeletsel nog steeds bestaat. Over dit formeel vervolgingsbeletsel heeft de Krijgsraad in haar vonnissen van 11 mei 2012 gesteld "de Krijgsraad is gestuit op een prealabele rechtsvraag, waarvan de beantwoording noodzakelijk is ter verdere beslissing in deze strafzaak."

Pagina 3

De status van het op 11 mei 2012 door de Krijgsraad gewezen en uitgesproken vonnissen.

Vaststaat dat in dit lopend strafproces tot tweemaal toe een hogere rechtsprekende instantie is geadiëerd. Namelijk eerstens toen een verdachte hoger beroep had aangetekend tegen het vonnis uitgesproken en gewezen op 11 mei 2012. Het HvJ in haar hoedanigheid van hoger rechtsprekende instantie in gevolge artikel 368 WvSv heeft zitting gehouden en opnieuw recht gesproken. Het in eerste aanleg uitgesproken en gewezen vonnis is vernietigd en er is op nieuw rechtgesproken.

De AM stelt vast dat uit het vonnis in hoger beroepzaak niet blijkt dat het HvJ heeft geoordeeld:

·         dat het prejudicieel vraagstuk niet bestaat.

·         dat de Krijgsraad zelf de door haar/hem opgeworpen vraag of er sprake is van inmenging in een zaak aanhangig bij de rechter, zelf moet beantwoorden.

·         dat de vraag of er sprake is van inmenging bij een zaak aanhangig bij de rechter niet aan de orde is.

·         dat de gewijzigde Amnestiewet niet van toepassing is op de 8 december strafzaken.

De a.m. kan niet anders concluderen dan dat het boven aangehaalde nog steeds aan de orde is in deze lopende strafzaak, na de verwijzing in hoger beroep. De status in de strafzaken waar geen hoger beroep is aangetekend is, dat er geen beroepsmogelijkheid bestaat omdat de termijn van het indienen van het hoger beroep zoals aangegeven in artikel 372 WvSv ruim is overschreden. Het rechtsgevolg is dat die vonnissen zowel in gezag van gewijsde als kracht van gewijsde zijn komen te verkeren. Met de uitdrukking gezag van gewijsde wordt de bindende kracht van een vonnis bedoeld. Deze houdt in dat de beslissing voor partijen bindend is en dat zeker in latere processen tussen dezelfde partijen onbetwistbaar vast ligt wat de rechter omtrent de rechtsbetrekking tussen deze partijen in die uitspraak heeft beslist.

Het tweede moment is ontstaan toen de vertegenwoordigers van de nabestaanden via de artikel 4 WvSv procedure zich hebben gewend tot het HvJ om de schorsing van de vervolging ongedaan te maken. Het HvJ is in raadkamer bijeengekomen om te oordelen op grond van artikel 4 WvSv. De raadkamer mist de wettelijke bevoegdheid om een in eerste aanleg gewezen en gesproken • vonnis, die nota bene in gezag van gewijsde is, ongedaan maken. De bevoegdheid van de raadkamer (de raadkamerprocedure) van het HvJ strekt zich niet verder uit dan het beoordelen van het beklag op grond van artikel 4 WvSv. Niet meer en niet minder! De a.m houdt zich aanbevolen te vernemen de onjuistheid van deze stelling.

Verwijzend naar de beschikking van 27 november 2015 met name punt 5.4 inhoudende het bevel door de raadkamer gegeven, dat de vervolging moet worden voortgezet stelt de a.m de vraag welke rol voor het OM is weggelegd om de voortzetting zoals bevolen voort te zetten. Deze vraag zal pas beantwoord worden nadat is aangegeven welke gevolgen de beschikking niet kan hebben voor de 8 december strafzaak.

Pagina 4

In willekeurige volgorde stelt de a.m dat de beschikking van 27 november 2015 nooit en te nimmer tot gevolg kan hebben dat:

a.       de gewezen en uitgesproken vonnissen, allen in gezag van gewijsde d.d. 12 mei 2012 zijn vernietigd!

b.      het vervolgingsbeletsel, zoals door de Krijgsraad geconstateerd is, opgehouden is te bestaan.

c.       de gewijzigde Amnestiewet buiten toepassing moet worden gelaten waardoor de vervolging kan worden voortgezet.

Het antwoord op de zelf opgeworpen vraag is dus dat het juridisch erop neer komt dat ondanks het bevel van het Hul, de a.m. pas nadat het vervolgingsbeletsel is opgeheven zijn woord voor requisitoir kan houden. Immers de Krijgsraad is primair gehouden aan het stringent regime van de artikelen 334; 335 en 336 van het WvSv, die een stapsgewijze beslissing voorschrijven in een aanhangige zaak, namelijk eerst beoordeling en beslissing omtrent de 4 formele voorvragen van artikel 334 en 335 WvSv, waarna de materiële eindvragen aan de orde komen. De a.m. kan en mag derhalve het woord voor requisitoir niet voeren. Is deze zienswijze het negeren van het door het HvJ gegeven bevel om te vervolgen of te doen vervolgen? Het antwoord is nee omdat er zich een situatie van "behoudens de bij WvSv gestelde" zich voordoet waardoor het bevel onuitvoerbaar is!

Samenvattend stelt de a.m dat het voldoen aan de wettelijke bewijsopdracht, namelijk het aandragen van het bewijs door middel van het requisitoir pas aan de orde kan komen nadat de prealabele rechtsvraag in het voordeel van het OM is beantwoord. Volgens het beslissingsmodel 334 en 335 van WvSv is het hanteren van een andere volgorde in strijd met de wet.

Ondanks het feit dat het een feit van algemene bekendheid is wat het legaliteitsbeginsel inhoudt, zal deze opendeur toch door de a.m. worden ingetrapt. Artikel 1 WvSV luidt "STRAFVORDERING HEEFT ALLEEN PLAATS OP DE WIJZE ALS BIJ WET VOORZIEN." Dit is het onweerlegbaar wettelijk uitgangspunt. Omdat strafvordering plaats moet vinden op de wijze als • bij wet wordt voorzien zal de a.m. deze regel nooit en te nimmer ter zijde kunnen schuiven. De a.m., de rechter eveneens niet, noch in eerste aanleg noch in hoger beroep! De gewijzigde Amnestiewet voorziet in een vervolgingsbeletsel of deze of gene het daarmee oneens is of niet. Ook de vervolgingsambtenaar is bewaker van een goede procesorde, hij heeft een recht handhavende taak. Het OM is noch voorstander noch tegenstander in een strafproces.

In de uitvoering van deze taak gedurende dit strafproces heeft de a.m. mogen ervaren aanvallen op zowel zijn professionaliteit en zijn kunde - wanprestatie wordt hem verweten. Zijn integriteit wordt ter discussie gesteld "je doet onnodig moeilijk". In reactie hierop stelt de a.m. dat slechts op grond van juridische argumenten ten overstaan van, de krijgsraad het gelijk of ongelijk verkregen wordt. Dit is het forum! Maak er maximaal gebruik van, leg je argumenten op tafel, haal hier je gelijk. De a.m. mag niet afwijken van het legaliteitsbeginsel. Hij wilt er ook niet van afwijken. Voor allen die het willen horen of niet willen horen de a.m. heeft als rechtshandhaver slechts een keus en slechts een opdracht. Die opdracht is met inachtneming van recht en wet

Pagina 5

conform de eed afgelegd bij de aanvaarding van zijn ambt naar eer en geweten deze zelf op hem genomen of zo u wilt de opgedragen taak uit te voeren. Dat in deze strafzaak het juridisch gelijk hebben kennelijk ongelijk is aan het maatschappelijk gelijk hebben, neemt niet weg dat de a.m. als rechtshandhaver als eerste gehouden is de wetten te respecteren!

In het geldend strafrechtsysteem zijn partijen, zeker het OM ondergeschikt aan rechterlijke beslissingen. Deze ondergeschiktheid heeft tot gevolg dat de a.m. thans bij de voortzetting niet kan concluderen dat het prealabele vraagstuk niet meer bestaat.

Wat de a.m. wel heeft gedaan om op heden de behandeling van de strafzaken mogelijk te maken is te informeren naar de stand van zaken, met betrekking tot de instelling van het Constitutioneel Hof (CH) om de Krijgsraad zodoende te informeren omtrent de beslechting van het Constitutioneel rechtelijk vraagstuk. Hiertoe heeft de Wnd. PG bij brief van 2 december 2015 de Minister van Justitie en Politie aangeschreven (bijlagel) en gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de instelling van het CH. In reactie hierop heeft de bewindsvrouw bij schrijven van 7 december 2015 gesteld dat in 2014 en 2015 het wetsontwerp Constitutioneel Hof op de agenda is geplaatst voor openbare handeling. Echter zijn de beraadslagingen in de DNA niet afgerond waardoor het wetsontwerp nog niet is goedgekeurd. (bijlage 2).

Voorts heeft de a.m. ten aanzien van een drietal (3) verdachten inmiddels bericht ontvangen dat als gevolg van het ontstaan een omstandigheid zoals genoemd in artikel 8 lid 3 van het WvSv het vervolgingsrecht als bedoeld in artikel 95 van het WvSr. is komen te vervallen. Nu de Krijgsraad primair is gehouden aan het stringent regime van de artikelen 334; 335 WvSv die een stapsgewijze beslissing voorschrijven in een aanhangige zaak en blijkt dat een negatieve beantwoording plaatsvindt vanwege het overlijden van de 3 tal verdachten vraagt de a.m. de Krijgsraad wettelijke consequenties hieraan te verbinden waardoor hun strafzaak op formele gronden definitief tot een einde komt.

Gepoogd is, gedaan te krijgen dat de a.m. vordert dat de Krijgsraad oordeelt dat de gewijzigde Amnestiewet buiten toepassing moet worden gelaten. Dat deze vordering door het HvJ van de tafel zou worden is geveegd is evident. Zou de a.m. nu kunnen vorderen dat de Krijgsraad nu oordeelt dat de gewijzigde Amnestiewet buiten toepassing moet worden gelaten zodat het woord voor requisitoir gehouden kan worden? Hoewel het zowel theoretisch en juridisch zinloos is dit te vragen is het antwoord ja. Theoretisch zinloos omdat de a.m. reeds uitgebreid OM's zienswijze met betrekking tot de gewijzigde Amnestie wet ter terechtzitting heeft verkondigd. Het nu prediken van een ander standpunt zou, objectief bekeken gekwalificeerd moeten worden als opportunisme. De aan de a.m. toegekende magistratelijke rol in combinatie met zijn juridisch geweten en de afgelegde eed verbieden hem op deze wijze het recht te dienen. Juridisch zinloos omdat niet aangenomen kan worden dat de Krijgsraad als zelfstandige rechtsprekende instantie aan de leiband van het OM loopt en moet doen wat het OM zegt hem/haar te doen. De Krijgsraad heeft een zelfstandige onderzoekende en een beslissing nemende bevoegdheid. De Krijgsraad neemt zijn/haar eigen beslissing ongeacht wat het OM stelt of vordert. That is the bottom line!

Pagina 6

Tevens is het natuurlijk de vraag of de Krijgsraad op vordering van de a.m. of ambtshalve nu zelf tot de conclusie mag komen dat de gewijzigde Amnestiewet nu buiten toepassing moet worden gelaten. Ook deze vraag dient negatief te worden beantwoord. Immers de Krijgsraad is tot de slotsom gekomen dat er een vervolgingsbeletsel bestaat. Deze slotsom is vervat in de respectieve vonnissen waartegen beroepsmogelijkheid intussen is uitgesloten. Het HvJ als hoger rechtsprekende instantie heeft niet geoordeeld dat de gewijzigde Amnestiewet buiten toepassing moet worden gelaten. Nu strafvordering slechts twee (2) limitatieve gronden —hoger beroep en revisie- kent op welke wijze een rechterlijke beslissing ongedaan gemaakt kan worden en de doctrine op (1) een geval na geen buitenwettelijke grond heeft aangedragen heeft de a.m. geen behoefte om zichzelf een brevet van ongeschiktheid te geven vooral nu hij reeds door anderen als ongeschikt wordt gekwalificeerd door te vorderen wat juridisch zinloos is.

Komend tot de slotsom dat het adagium "de Wet is hard maar ja het is de Wet" de verdere vervolging van de 8december strafzaak stagneert vraagt de a.m. u om de strafzaak voor bepaalde tijd te schorsen en wel voor een periode van 1 jaar. Deze bevoegdheid komt zoals eerder betoogd de rechter, in casu de Krijgsraad toe als rechtsprekende instantie. Volgaarne verneemt de a.m. uw beslissing.

Paramaribo , 4 Maart 2016

R.H. Elgin

(Auditeur Militair)

 

Bijlagen

Bijlage 1 (van 3)

OPENBAAR MINISTERIE

PARKET VAN DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN JUSTITIE.

Limesgracht  nr. 92 - Paramaribo Tel.: 597 427197 597 427198

SMC

De Minister van Justitie en Politie Mw. Dr. J. van Dijk - Silos

Ons Kenmerk: SPG , 2657/15

Onderwerp: instelling Constitutioneel Hof Paramaribo,

02 december 2015

Excellentie,

Uw kenmerk:

Onder aanbieding van een kopie van de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 27 november 2015 alsmede van de brief van uw ambtsvoorganger d.d. 07 maart 2013 kenmerk Sm 13/02392, moge ik het navolgende onder uw aandacht brengen.

De Krijgsraad heeft bij vonnis dd. 11 mei 2012 de verdere behandeling van de strafzaak tegen de verdachten Desiré Delano Bouterse en anderen geschorst met als beslissing dat bij nadere voortzettingsbeschikking op vordering van de Auditeur-Militair een nadere zittingsdag zal worden bepaald, teneinde geïnformeerd te worden omtrent de stand van zaken betreffende de beslechting van het Constitutioneel rechtelijk vraagstuk c.q. waarop de opheffing van de schorsing van de vervolging kan worden gevorderd.

Gelet op het voorgaande en mede in verband met de verdere voortzetting van de behandeling in de onderhavige strafzaken, zal het Openbaar Ministerie zich dienen uit te laten omtrent de voortgang in de procedure dat moet leiden tot de instelling van een Constitutioneel Hof in ons land.

Gaarne vraag ik u om mijn te informeren omtrent de stand van zaken opdat de van u verkregen informatie door het Openbaar Ministerie kan worden gepresenteerd op de eerst komende zitting van de Krijgsraad.

De Wnd. Procureur Generaal  bij het Hof van Justitie,

Mr. R. Baidjnath  Panday

Advocaat Generaal

 

Bijlage 2 (van 3)

Parket procureur Generaal, Ontvangen 8-12-2015, Nummer:  2651

MINISTERIE VAN JUSTITIE EN POLITIE

Uw kenmerk Uw brief van

Sin15/17422

Onderwerp:  Stand van zaken wetsontwerp Constitutioneel Hof

Aan: de wnd. Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, de heer mr. R. Baidjnath Panday

Ons kenmerk

Datum

Paramaribo, 7 december 2015

Geachte Wnd.  Procureur-Generaal,

Onder verwijzing naar uw schrijven van 02 december 2015 kenmerk SPG 2651/15 betreffende instelling Constitutioneel Hof, deel ik u het volgende mee.

De President van de Republiek Suriname heeft de Ontwerp-wet ter uitvoering van artikel 144 lid 4 van de Grondwet van de Republiek Suriname (Wet Constitutioneel Hof), met de bijbehorende Memorie van Toelichting op 22 juli 2013 kenmerk secpres/1662/13 aan de Voorzitter van De Nationale Assemblée ter behandeling aangeboden.

In 2014 en 2015 is genoemd wetsontwerp op de agenda geplaatst voor een openbare behandeling. Echter zijn de beraadslagingen in De Nationale Assemblée over dit wetsontwerp nog niet afgerond, waardoor het wetsontwerp nog niet is goedgekeurd.

Gelet op het voorgaande kan het Constitutioneel Hof pas ná goedkeuring door De Nationale Assemblée en afkondiging in het Staatsblad van de Republiek Suriname worden ingesteld.

Bijgaand treft u aan een fotokopie van de aanbiedingsbrief van de President van de Republiek Suriname van 22 juli 2013 kenmerk secpres/1662/13.

De Minister van Justitie en Politie,

H. E. Dr. J. van Dijk-Silos  (7-12-2015)

c.c.: de wnd. Directeur van Justitie en Politie

 

Bijlage 3 (van 3)

Post IN/UIT Minister - 47908

Post IN/UIT ODRA-1718

Secr ODRA

Ingekomen: 25/7/2013

No. 13/00154

 

PRESIDENT van de REPUBLIEK "URINAME

Telefoon: (597) 472841 Telefax : (597) 475266 e-mail: secretariaat@president.gov.sr

Aan:

De Voorzitter van

De National Assemblee,

Mw. Drs. Jennifer Simons

ons kenmerk:  secpres/1662/13

Paramaribo, 22 juli 2013

Onderwerp: aanbieding Ontwerpwet ter uitvoering van artikel 144 lid 4 van de Grondwet van de Republiek Suriname (Wet Constitutioneel Hof)

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u voor behandeling door De Nationale Assemblee toekomen de Ontwerpwet ter uitvoering van artikel 144 lid 4 van de Grondwet van de Republiek Suriname (Wet Consti tutionele Hof)  met de bijbehorende Memorie van Toelichting.

De President van de  Republiek Suriname

D.D. Bouterse

cc Vice-President

Minister Justitie en Politie

De Secretaris van de Staatsraad


Vonnis Krijgsraad  van 11 mei 2012 inzake decembermoorden

11mei2012

 

Pagina 1/22

De Krijgsraad

In naam van de Republiek

Vonnis in de zaak van:

Het Openbaar Ministerie

tegen

Gezien de stukken van het geding, waaronder het tussenvonnis d.d. 4 april 2008 waarbij de door de verdediging opgeworpen preliminaire weren zijn verworpen.

Gelezen de Wet van 5 april 2012 (S.B. 2012 No. 49), houdende wijziging van de "Amnestiewet 1989" (S.13. 1992 No. 68).

Overwegende, dat hangende de behandeling van deze strafzaak tegen de verdachte, de wet van 5 april 2012. houdende wijziging van de "Amnestiewet 1989" is afgekondigd, welke wet — kort gezegd -de straffeloosheid van de telastegelegde feiten voorschrijft en daaraan ten overvloede het gevolg van de niet ontvankelijkverklaring van de vervolgingsambtenaar verbindt, weshalve de Krijgsraad deze wet ambtshalve heeft betrokken bij de voortzetting van de behandeling van de zaak op de terechtzitting van 13 april 2012.

Pagina 2/22

Overwegende dat de Krijgsraad op voormelde terechtzitting zowel de Auditeur-Militair als de Verdediging ambtshalve in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over voormelde wet (hierna genoemd: de gewijzigde Amnestiewet), met name over de artikelen 1 lid 1 sub a en g en artikel 3 lid 1 sub b van de Amnestiewet 1989 , zoals gepubliceerd in het Staatsblad van de Republiek Suriname 1992 no.68 verder te noemen "Amnestiewet 1989".

Artikel 1 gewijzigde Amnestiewet I. Amnestie wordt verleend aan degenen, die in het tijdvak aanvangende op I april 1980 en eindigende op 20 augustus 1992:(  (a) strafbare feiten hebben begaan en / of daarvan worden verdacht en / of zijn gedagvaard in het kader van verdediging van de staat en of omverwerping van het wettig gezag;

(g) als verdachten zijn aangemerkt en als zodanig zijn gedagvaard in verband met feiten gepleegd op 7, 8, en/of 9 december 1982 zoals omschreven in de dagvaarding in verband met de artikelen 347, 348, 349 c.q. artikel 72 lid 2 en artikel 360 e.v. van het Wetboek van Strafrecht;

Artikel 3 van de "Amnestiewet 1989" I. De amnestie als bedoeld in artikel 1, heeft tot gevolg dat (  (b) indien het betreft personen, tegen wie de zaak bereids ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, de bevoegdheid tot strafvordering te hunnen aanzien vervalt, de rechter voor wie de zaak aanhangig is, onmiddellijk de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zal uitspreken en, indien de verdachte zich in detentie bevindt, diens onmiddellijke invrijheidstelling zal bevelen; ook hel Openbaar Ministerie is tot die invrijheidstelling bevoegd;

Pagina 3/22

Overwegende, dat de Auditeur-Militair, onder overlegging van een schriftelijke versie van zijn betoog heeft geconcludeerd tot schorsing voor onbepaalde tijd van de strafzaak en wel totdat het, nog niet operationeel zijnde, Constitutioneel Hof op grond van artikel 144 lid 2 sub a van de Grondwet de inhoud van de Amnestiewet 1989 en de gewijzigde Amnestiewet, of van gedeelten daarvan heeft getoetst aan de Grondwet en aan een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties. Overwegende dat de Raadsman van de verdachte, eveneens onder overlegging van een schriftelijke versie van zijn betoog heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.

Naar aanleiding van het vorenstaande overweegt de Krijgsraad alsvolgt:

1. Het standpunt van de Verdediging

1.1 Door de Verdediging is aangevoerd dat de Krijgsraad het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet verklaren, omdat de bevoegdheid tot strafvordering ten aanzien van de verdachte op grond van artikel 3 lid 1 sub b van de " Amnestiewet 1989" juncto artikel 1 lid 1 sub a en g van de Gewijzigde Amnestiewet is vervallen.

1.2.Voorts is door de Verdediging aangevoerd dat voormelde wetsbepalingen onaantastbaar zijn en op grond van artikel 80 lid 2 van de Grondwet en artikel 12 van de Wet Algemene Bepalingen der Wetgeving van Suriname (hierna genoemd: Wet AB.) niet door de Krijgsraad kunnen worden getoetst.

Artikel 80 Grondwet luidt alsvolgt: 2. De wetten zijn onschendbaar, (—eerste zinsdeel)

Artikel 12 Wet A.B. luidt alsvolgt: De rechter moet volgens de wettelijke regelingen rechtspreken; hij mag in geen geval haar innerlijke waarde of billijkheid beoordelen.

 

Pagina 4/22

2. Het oordeel van de Krijgsraad over het standpunt van de Verdediging

2.1 De Krijgsraad is van oordeel dat de gewijzigde Anmestiewet een wet in formele zin is. Naar het oordeel van de Krijgsraad ziet de Verdediging evenwel over het hoofd het tweede zinsdeel van artikel 80 lid 2 van de Grondwet, namelijk:

Artikel 80 lid 2 van de Grondwet 2. De wetten zijn onschendbaar "behoudens het bepaalde in de artikelen 106, 137 en 144 lit12". (de onderstreping is afkomstig van de Krijgsraad).

2.2 Voormelde uitzondering op de onschendbaarheid van wenen in formele zin is neergelegd in de Grondwet, die een wet van hogere orde is dan de Wet A.B., en dus derogeert aan de Wet A.B., zodat op grond van het tweede zinsdeel van artikel 80 lid 2 van de Grondwet toetsing van wetten mogelijk is op grond van artikel 106, 137 en 144 leden 2 en 3 van de Grondweti, door zowel de gewone rechter alsook door het Constitutioneel Hof.

Artikel 106 Grondwet luidt alsvolgt. Binnen de Republiek geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, wanneer deze toepassing niet verenigbaar zou zijn niet een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten, die hetzij voor, hetzij na de totstandkoming van de voorschriften zijn aangegaan,

Artikel 137 Grondwet luidt alsvolgt: Voor zover de rechter in een concreet aan hem voorgelegd geval toepassing van een bepaling van een wet strijdig oordeelt met een of meer der in Hoofdstuk V genoemde grondrechten, verklaart hij die toepassing voor dat geval ongeoorloofd.

Pagina 5/22

Artikel 144 Grondwet luidt alsvolgt:

2. Het Constitutioneel Hof heeft tol taak:

 a het toetsen van de inhoud van wetten of gedeelten daarvan aan de Grondwet en aan van toepassing zijnde overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties;

 b. het beoordelen van de verenigbaarheid van besluiten van overheidsorganen met één of meer der in Hoofdstuk V genoemde grondrechten.

3. Ingeval het Constitutioneel Hof oordeelt dat er strijdigheid is met één of meer bepalingen van de Grondwet of van een overeenkomst als in lid 2 onder a bedoeld, wordt de wet of worden gedeelten daarvan dan wel de besluiten van de overheidsorganen geacht onverbindend te zijn.

2.3 Op de vraag wat in artikel 106 van de Grondwet onder met "een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten" wordt bedoeld, overweegt de Krijgsraad dat dit artikel, opgenomen in de Tweede Afdeling van Hoofdstuk XII van de Grondwet, slechts gelezen kan worden in samenhang met het in de dezelfde afdeling voorkomende artikel 103 van de Grondwet, dat spreekt over door of met machtiging van de President met andere mogendheden cn met volkenrechtelijke organisaties gesloten overeenkomsten. Op grond van artikel 105 van de Grondwet hebben deze overeenkomsten, die naar hun inhoud een ieder kunnen binden, verbindende kracht nadat zij bekend zijn gemaakt.

Artikel 103 (eerste zin) Grondwet luidt alsvolgt: Overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties worden door of met machtiging van de President gesloten en voor zover de overeenkomst dat eist, door de President bekrachtigd.

Artikel 105 Grondwet luidt alsvolgt: Bepalingen van de in artikel 103 bedoelde overeenkomsten, welke naar de inhoud een ieder kunnen binden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.

 

Pagina 6/22

2.4 Bij lezing van voormelde artikelen in onderlinge samenhang moet, naar het oordeel van de Krijgsraad, de conclusie getrokken worden dat artikel 106 van de Grondwet betrekking heeft op door de Republiek Suriname met andere mogendheden en volkenrechtelijke organisaties gesloten overeenkomsten, die door de President zijn bekrachtigd en die op de volgens de Grondwet voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt.

2.5 De Krijgsraad constateert dat artikel 106 van de Grondwet niet specifiek is gericht tot de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast. Het artikel bepaalt slechts dat een ieder verbindende bepalingen van internationale overeenkomsten derogeren aan nationale wetten. Uit de aard en het wezen van de taak van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast vloeit voort dat deze bepaling ook voor hem geldt, zodat de rechter, die in een concreet aan hem voorgelegd geval van oordeel is dat een nationale wet strijdig is met een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten, bevoegd is de nationale wettelijke bepaling buiten toepassing te laten.2

2.6 Artikel 137 van de Grondwet spreekt over het toetsingsrecht van de rechter, waarmee niet anders kan worden bedoeld dan de gewone rechter, waaronder mede begrepen de Krijgsraad, en wel op grond van het bepaalde in artikel 133 van de Grondwet

Artikel 133 Grondwet luidt alsvolgt:

1. De Rechterlijke Macht wordt gevormd door de President en de Vice-President van het Hof van Justitie, de leden en de ledenplaatsvervangers van het Hof van Justitie, de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie en de overige leden van het Openbaar Ministerie, alsmede de andere rechterlijke ambtenaren, die de wet aanwijst (de onderstreping is afkomstig van de Krijgsraad).

2. De wet kan bepalen dat aan de werkzaamheden van de Rechterlijke Macht mede wordt deelgenomen door niet tot de Rechterlijke Macht behorende personen.

3. De President, de Vice-President, de leden en de ledenplaatsvervangers van het Hof van Justitie vormen de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast.

 

Pagina 7/22

In de Wet Militaire Strafrechtspleging gepubliceerd in het Staatsblad van de Republiek Suriname 1975 no.175, is de Krijgsraad aangewezen als behorende tot de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast, zij het uitsluitend voor strafbare feiten begaan door Surinaamse militairen of door hen die ten aanzien van zodanige feiten bij of krachtens de wet met Surinaamse militairen zijn gelijkgesteld. Deze aanwijzing steunt op het bepaalde in artikel 134 van de Grondwet.

Artikel 134 Grondwet luidt: 1. De kennisneming van de berechting omtrent alle rechtsgeschillen, tenzij de wet een andere rechter aanwijst, is opgedragen aan de Rechterlijke Macht. 2. De oplegging van wettelijk bepaalde straffen en maatregelen, is eveneens opgedragen aan de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast, behoudens door de wet te bepalen uitzonderingen, welke ten aanzien van vrijheidsstraffen alleen betrekking kan hebben op het straf- en tuchtrecht van militairen.

2.7 Ingevolge artikel 133 van de Grondwet behoren de leden van het Constitutioneel Hof dus niet tot de Rechterlijke Macht, doch dient dit Hof, als zijnde een Hoge College van Staat, te worden aangemerkt als een onafhankelijk staatsrechtelijk toetsingsorgaan, dat zich als zodanig noch met wetgeving noch met rechtspraak inlaat.; In dit verband acht de Krijgsraad het dienstig te verwijzen naar artikel 139 van de Grondwet.

Artikel 139 Grondwet luidt ondermeer: De hoogste instantie van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast draagt de naam van het Hof van Justitie van Suriname.

2.8 Uit het vorenstaande blijkt dat er een strikt onderscheid moet worden gemaakt tussen de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast en het Constitutioneel Hof en dat van ondergeschiktheid van het ene orgaan aan het andere geen sprake is. Her verschil tussen beide organen uit zich voor wat de toetsing van wetten in formele zin betreft in het navolgende:

Pagina 8/22

a. het Constitutioneel Hof kan op grond van artikel 144 lid 2 sub a van de Grondwet wetten toetsen aan de Grondwet en aan overeenkomsten met andere mogendheden en volkenrechtelijke organisaties, terwijl de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast wetten in formele zin kan toetsen aan strijdigheid met één of meer der in Hoofdstuk V van de Grondwet genoemde grondrechten alsmede aan ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties.

b. de toetsing door het Constitutioneel Hof van wetten of gedeelten daarvan heeft een algemeen en abstract karakter, terwijl de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast van haar toetsingsbevoegdheid gebruik kan maken in een concreet aan hem ter berechting voorgehouden geval.4

c. bij beoordeling door het Constitutioneel Hof van strijdigheid van een wet of een gedeelte daarvan met de Grondwet of met internationaal recht wordt de wet of worden gedeelten daarvan geacht onverbindend te zijn (artikel 144 lid 3 van de Grondwet), terwijl de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast een wettelijke regeling, die strijdig is met een overeenkomst met een andere mogendheid of met een volkenrechtelijke organisatie, buiten toepassing kan verklaren (artikel 106 van de Grondwet) en een wet in formele zin, die strijdig is met één der in de Grondwet genoemde grondrechten, voor dat geval ongeoorloofd verklaart (artikel 137 van de Grondwet).5

3. Het standpunt van de Auditeur-Militair

3.1 De Auditeur - Militair heeft erkend dat, als uitzondering op de regel dat wetten onschendbaar zijn, de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast en dus ook de Krijgsraad bevoegd is om, op grond van de artikelen 106 en 137 van de Grondwet, wetten in formele zin dan wel bepalingen uit die wetten te toetsen aan een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten en aan de klassieke grondrechten, zoals omschreven in Hoofdstuk V van de Grondwet.

3.2 De Auditeur-Militair heeft echter aangevoerd tevergeefs te hebben gezocht naar een ieder verbindende bepaling in de van toepassing zijnde verdragen, waarmee de gewijzigde Amnestiewet strijdig zou zijn, zodat toepassing van artikel 106 van de Grondwet niet aan de orde is.

 

Pagina 9/22

3.3 Voor wat de toetsing van de gewijzigde Amnestiewet aan de klassieke grondrechten zoals neergelegd in hoofdstuk V van de Grondwet betreft, heeft de Auditeur-Militair enerzijds geconcludeerd dat op grond van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet de gewijzigde Amnestiewet ten aanzien van de nabestaanden, door wiens toedoen het onderhavige proces krachtens de zogenaamde "artikel 4 Sv-procedure" op gang is gebracht, een doorkruising zou kunnen inhouden van hun aanspraak op een eerlijke en openbare behandeling van hun klacht door een onafhankelijke en onpartijdige rechter, die hen door de wet is aangewezen. Voorts heeft de Auditeur-Militair gewezen op artikel 131 lid 3 van de Grondwet.

Artikel 10 Grondwet:

Een ieder heeft bij aantasting van zijn rechten en vrijheden aanspraak op een eerlijke en openbare behandeling van zijn klacht binnen redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

Artikel 11 Grondwet:

Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem aanwijst.

Artikel 131 Grondwet:

 3. Elke inmenging inzake de opsporing en de vervolging en in zaken bij de rechter aanhangig, is verboden.

Anderzijds heeft de Auditeur-Militair gesteld dat de Wetgevende Macht kennelijk heeft geconcludeerd dat artikel 131 lid 3 van de Grondwet op hem niet van toepassing is en dat de Wetgevende Macht ervan uitgaat dat de Krijgsraad recht moet spreken op basis van de gewijzigde Amnestiewet.

3.4. Op grond van het vorenstaande komt de Auditeur-Militair tot de conclusie dat er een spanningsveld is ontstaan tussen de Wetgevende Macht en de Rechterlijke Macht en, dat door het niet operationeel zijn van het Constitutioneel Hof. een constitutioneel  vacuüm is ontstaan, dat zou kunnen worden

Pagina 10/22

opgevuld door de instelling van het Constitutioneel Hof en de toetsing door dit Hof van de gewijzigde Amnestiewet aan de in artikel 144 lid 2 sub a van de Grondwet genoemde criteria. De Auditeur-Militair heeft geconcludeerd tot schorsing voor onbepaalde tijd van de strafzaak en wel totdat het, nog niet operationeel zijnde, Constitutioneel Hof op grond vau intact 144 lid 2 sub a van de Grondwet de inhoud van de Amnestiewet 1989 (S.B. 1992 No. 68), zoals gewijzigd bij Wet van 5 april 2012 (S.B. 2012 No. 49), of van gedeelten daarvan heeft getoetst aan de Grondwet en aan een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten welke de Staat Suriname heeft gesloten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties.

4. Het oordeel van de Krijgsraad over het door de Auditeur-Militair ingenomen standpunt

4.1 De Krijgsraad overweegt dat het door de Auditie geconstateerde spanningsveld tussen de Wetgevende Macht en de Rechterlijke Macht als gevolg van de gewijzigde Amnestiewet inherent is aan de bevoegdheid van de Krijgsraad deze wet te toetsen aan een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten en aan de klassieke grondrechten. zoals neergelegd in Hoofdstuk V van de Grondwet.

In artikel 55 lid 2 van de Grondwet is bepaald:

De Nationale Assemblée is het hoogste orgaan van de Staat

Het is begrijpelijk dat dit als hoogste orgaan van de Staat gekwalificeerde orgaan, dat samen met de Regering de Wetgevende Macht uitmaakt, controle op haar werkzaamheden als storend kan ervaren. Op grond van de rechtsstaatsgedachte is de Wetgevende Macht evenwel rechtens verplicht deze controle te accepteren, omdat de bevoegdheid van de Rechterlijke Macht, tot toetsing van wetten in formele zin aan een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten en aan de grondrechten vastgelegd in hoofdstuk V van de Grondwet, haar grondslag vindt in de hoogste wet van de Republiek Suriname, namelijk de Grondwet. waaraan ook De Nationale Assemblée en de Regering gebonden zijn, en wel ingevolge artikel 69 van de Grondwet.

 

Pagina 11/22

Artikel 69 Grondwet:

De Wetgever, de Regering en de overige overheidsorganen nemen de bepalingen van de Grondwet in acht

4.2 De Krijgsraad heeft dan ook de plicht om met gebruikmaking van zijn aan de artikelen 106 en 137 van de Grondwet ontleende bevoegdheid, over te gaan tot toetsing van de gewijzigde Amnestiewet aan een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten en aan de grondrechten genoemd in hoofdstuk V van de Grondwet. De Krijgsraad vindt aanleiding om gemelde toetsing te verrichten , aangezien de gewijzigde Amnestiewet, waarin straffeloosheid van de aan verdachte telastegelegde feiten is voorgeschreven, hangende dit proces is afgekondigd, waardoor nagegaan dient te worden in hoeverre deze straffeloosheidsbepaling fundamentele rechten van derden doorkruist.

Deze toetsing is belangrijker nu de wetgever de Gewijzigde Amnestiewet tot stand heeft gebracht binnen een betrekkelijk korte tijd, waardoor allicht waarborgen van derden en /of checks and balances van de trias politica in geding kunnen zunknag.51 memorie van toelichting van de Grondwet van 1975). nu de Memorie van Toelichting in de Grondwet van 1987 ontbreekt.

4.3 De Krijgsraad is van oordeel dat het standpunt van de Auditeur-Militair die heeft geconcludeerd tot schorsing van de strafzaak voor onbepaalde tijd, in afwachting van de instelling van het Constitutioneel Hof en de toetsing door het Hof van de Amnestiewet aan de criteria genoemd onder artikel 144 lid 2 onder a van de Grondwet , dient te worden afgewezen. Dit op grond van artikel 259 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering waarin is bepaald dat het onderzoek zoveel mogelijk onafgebroken wordt voortgezet. De door de Auditeur-Militair aangedragen redenen om dit onderzoek te onderbreken voor onbepaalde tijd zouden in strijd komen te verkeren met het fundamenteel recht van de verdachte om zijn strafzaak middels een formele of materiële eindbeslissing zoals bedoeld in de artikelen 335 en 336 van het Wetboek van Strafvordering te doen beslechten.

Pagina 12/22

5. Toetsing van de gewijzigde Amnestiewet aan ieder verbindende bepalingen van internationale overeenkomsten op grond van artikel 106 van de Grondwet.

5.1 De Krijgsraad zal thans overgaan tot toetsing van de gewijzigde Amne.ctiewet aan artikel 25 (Right to Judicia) Protection) van de "American Convention on Human Rights", welk artikel steeds beschouwd moeten worden in samenhang met en/of in relatie met artikel 1 (Obligation to Respect Rights) en artikel 2 (Domestic Legal Effects) van dit verdrag6.

Article I Obligation to Respect Rights I. The State Porties to this Convention undertake to respect the rights and freedoms recognized herein and to ensure to all persons subject to their jurisdiction the free and Juli exercise of those rights and freedoms, without any discrimination for reasons of race, color, sex, language, religion, politica! or other opinion, national or social origin, economie status, birth, or any other social condition. 2. For the purposes of this Convention, "person" means every human being.

Article 2 Domestic Legal Effects Where the exercise of any of the rights or freedoms referred to in Article 1 is not already ensured by legislative or other provisions, the State Partjes undertake to adopt, in accordance with their constitutional procesces and the provisions of this Convention, such legislative or other measures as may be necessary to give effect to those rights and freedoms.

Article 25 Right to Judicia! Protection I. Everyone bas the right to simpte and prompt recourse, or any other effectave recourse, to a competent taart or tribunal for protection against acts that violate his fundamental rights recognized by the constitution or laws of the state concerned or by this Convention, even though such violation may have been committed by persons acting in the course of their official duties.

Pagina 13/22

2. The State Partjes undertake: a. to ensure any person claiming such remedy shail have his rights determined by the competent ~hork" provided for by the !egel system of the state; b. to develop the possibilities offudicial remedy; and c. to ensure that the competent authorities shall enforce such remedies when grated!.

5.2 De Krijgsraad constateert dat Suriname de "American Convention on Human Rights" op 12 november 1987 heeft geratificeerd en dat voormeld verdrag op 28 december 2008 op de grondwettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (Verdragenblad van de Republiek Suriname 2008 no. 5), zodat die bepalingen van dit verdrag, die naar hun inhoud een ieder kunnen binden, deel uitmaken van de Surinaamse rechtsorde. De vraag die zich voordoet is of artikel 25 van de " American Convention on Human Rights" een bepaling is die naar haar aard een ieder kan verbinden. Primair doet zich de vraag voor op wiens rechten een inbreuk is gemaakt door de gewijzigde Amnestiewet.

Door straffeloosheid van de strafbare handelingen van de telastelegging, zou inbreuk gemaakt kunnen zijn op rechten van derden i.c nabestaanden. In artikel 25 van de " American Convention on Human rights" is geregeld het recht op effectieve toegang tot een rechterlijke instantie ter inroeping en waarborging van nationale wettelijke rechten en fundamentele rechten gegeven in verdragen tegen handelingen van de overheid. De wettelijke rechten die in het Surinaams Strafrechtelijk systeem toekomen aan benadeelden en of slachtoffers van strafbare feiten zijn: het recht tot het doen van beklag ingevolge artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering; de getuigplicht; het recht om zich in het strafgeding te voegen als benadeelde/beledigde partij voor schadevorderingen. Hiervan hebben de nabestaanden effectief gebruik gemaakt, namelijk van de procedure ex artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering( beklag wegens niet vervolging ), alsook van hun wettelijke plicht om in rechte te getuigen en hun verhaal ter terechtzitting te doen. Van hun recht om zich als beledigde partij te voegen teneinde schadevergoeding te eisen is geen gebruik gemaakt Voorts zijn slachtoffers danwel nabestaanden in ons rechtsbestel vrij om aanspraken jegens anderen geldend te maken in een civiele procedure. Ons strafvorderlijk en strafrechtelijk systeem reikt echter niet verder en deze rechten zijn ook minimaal voorgeschreven in het 2de lid van artikel 25 van de " American Convention on Human Rights".

 

Pagina 14/22

De Krijgsraad is tot het oordeel gekomen dat er geen bepalingen in het belang van de nabestaanden  in voormeld verdrag zijn aangetroffen, waarbij gesteld kan worden dat de gewijzigde Amnestiewet in strijd is met een ieder verbindende bepaling van genoemd verdrag jegens de nabestaanden, dus van een fundamenteel en specifiek recht welke ingeroepen kan worden door de nabestaanden en waarvan beknotting heeft plaatsgevonden door de Amnestiewet. Nu lid 2 van artikel 25 van de "American Convention on Human Rights" voorschrijft dat de lidlanden zich dienen te beijveren om die minimale garanties voor de burgers en dus voor slachtoffers/nabestaanden in de nationale wetten te waarborgen, zoals de garantie voor het rechtsherstel, duidt dit erop dat deze bepaling door de burgers niet direct kan worden ingeroepen en dus dat deze bepaling niet "self-excecuting" is .

De gewijzigde Amnestiewet heeft in artikel 4 overigens wel rekening gehouden met voormeld rechtsherstel door het aankondigen van een Waarheids- en Verzoeningscommissie.

Ten overvloede overweegt de Krijgsraad dat ofschoon de bevoegdheid om de wetten aan een ieder verbindende bepalingen van internationale overeenkomsten te toetsen, niet uitdrukkelijk in de Grondwet is vastgelegd, de Krijgsraad deze bevoegdheid wel degelijk toekomt als we letten op de Memorie van Toelichting op de Grondwet van 1975 (pagina 13) op artikel 118 van de Grondwet, nu artikel 106 van de Grondwet!

Aan de Rechterlijke bevoegdheid om wetten aan verdragen te toetsen is evenwel een belangrijk criterium gesteld, namelijk dat de controle zich slechts uitstrekt tot verdragen waarin bepalingen zijn opgenomen die een voor alle onderdanen bindende werking hebben( zgn. self —executing bepalingen). Dit nu, is niet aan de orde voor wat betreft artikel 25 lid 2 van de " American Convention on Human Rights".

De Krijgsraad is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten voor het overige niet voldoen aan de omschrijving van misdrijven tegen de menselijkheid zoals genoemd in artikel 2 van de Amnestiewet 1989, waardoor inroeping van de gevolgen van de Amnestiewet in kwestie niet daarop afstuit.

 

Pagina 15/22

6. Toetsing van de gewijzigde Amnestiewet op grond van artikel 137 van de Grondwet aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet

6.1 De Krijgsraad is tevens nagegaan of in casu toepassing van een bepaling van deze wet strijdig kan worden geoordeeld met één of meer van de in hoofdstuk V van de Grondwet genoemde grondrechten. Hoofdstuk V van de grondwet spreekt over " grondrechten, persoonlijke rechten en vrijheden ". De Krijgsraad zal artikel 10 en artikel 11 toetsen aan de gewijzigde Amnestiewet.

Artike110 van de Grondwet 1987

 Een ieder heelt bij aantasting van zijn rechten en vrijheden aanspraak op een eerlijke en openbare behandeling van zijn klacht binnen redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

Artikel 11 van de Grondwet 1987

Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wel hem aanwijst

De klacht van de nabestaanden ex artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering is in behandeling genomen en heeft geresulteerd in het onderhavig proces, waardoor niet geoordeeld kan worden dat de nabestaanden door de Amnestiewet geen gebruik hebben kunnen maken van dit recht.

De onderhavige zaak betreft een strafzaak van de Auditeur-Militair (in feite de Staat, vertegenwoordigd door het Openbaar Ministerie in penalibus) tegen de verdachten. In deze zaak hebben de nabestaanden noch ingevolge ons Strafrechtelijk systeem noch ingevolge een ieder verbindende verdragsnormen een inbreng van ruimere aard dan hetgeen genoemd is in artikel 25 van voormeld verdrag en de eerder aangehaalde nationale rechten en plichten in ons Strafrechtelijk systeem. Het Openbaar Ministerie vervolgt de verdachte namens de Staat en vertegenwoordigt alszodanig alleen de Staat in rechte; slachtoffers, benadeelden of nabestaanden hebben in die vervolgingstaak geen inbreng in de vorm van bijvoorbeeld het mede indienen van een strafeis of het spreekrecht, danwel het aanbieden van bewijsmateriaal, door hun vergaard, aan de Rechter. Daar waar in sommige andere rechtsstelsels de slachtoffers ruimere bevoegdheden en rechten zijn toegekend, is het Surinaams Strafrechtelijk systeem beperkt gebleven tot voormelde minimale rechter. en waarborgen voor slachtoffers, welk systeem naar

 

Pagina 16/22

het oordeel van de Krijgsraad node aan herijking toe is in die zin, dat zij toegespitst moet worden op de in de samenleving bestaande behoeften en belangen van slachtoffers en benadeelden van strafbare feiten.

De Krijgsraad ziet op grond van het vorenoverwogene evenmin reden om aan te nemen dat de gewijzigde Amnestiewet enig grondrecht van de nabestaanden heeft doorkruist.

7. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de Auditeur-Militair zoals voorgeschreven door de Amnestiewet.

De Krijgsraad brengt, ten overvloede, in herinnering dat in zijn algemeenheid, elke formele beëindiging van een strafprocedure, middels vervallen verklaring van het recht van de vervolgingsambtenaar tot strafvervolging door de wet, zoals de niet-ontvankelijkverklaring van de vervolgingsambtenaar op grond van

·         ne bis in idem;

·         handelen in strijd met beginselen van een goede procesorde;

·         transigeren;

·         klachtgerechtigdheid.

·         de dood van de verdachte, danwel straffeloos verklaren van de handelingen (amnestie-verlening), praktisch altijd een onbehaaglijk gevoel van machteloosheid achterlaat bij slachtoffers en benadeelden dan wel hun nabestaanden.

Aangezien slachtoffers in een strafprocedure welke gevoerd wordt tussen het Openbaar Ministerie (als monopolie-houder voor vervolging) en de verdachte een beperkte positie toekomt, zoals hiervoren uiteengezet, wordt in beginsel door een dergelijke formele eindbeslissing rechtens geen geweld gedaan aan belangen van slachtoffers, mits de eerder aangehaalde minimale waarborgen voor schadevergoedings-aanspraken, getuigplicht en rechtsherstel aanwezig zijn.

Zoals hiervoren is overwogen, kunnen slachtoffers en benadeelden ingevolge het Strafvorderlijk systeem geen subjectieve aanspraken ontlenen to: het doen vervolgen van een zaak tot een definitieve (materiële) eindbeslissing. als er gronden aanwezig worden geacht cq ingesteld zijn door de wetgever voor een formele eindbeslissing.

 

Pagina 17/22

Er is op gelijke voet als voor de slachtoffers/benadeelden in penalibus geen beginsel of rechtsregel waaraan een verdachte aanspraken kan ontlenen om een vervolging te ondergaan totdat er een materiële eindbeslissing is gegeven, als het geding volgens de wet stuit op één van de formele eindbeslissingen die de wet limitatief opsomt.

Deswege kan niet gesteld worden dat voor deze of gene verdachte de Amnestiewet in strijd is met artikel 11 van de Grondwet en dus ingevolge artikel 137 voor de zaak van die verdachte buiten toepassing dient te worden verklaard: de verdachte is immers niet onthouden van de Rechter die de wet hem heeft aangewezen, doch de behandelende Rechter is tijdens de procedure gestuit op een grond voor een formele eindbeslissing van de zaak .De Krijgsraad is primair gehouden aan het stringent regime van de artikelen 334, 335 en 336 van het Wetboek van Strafvordering, die een stapsgewijze beslissing voorschrijven in een aanhangige zaak, namelijk eerst beoordeling en beslissing omtrent de 4 formele voorvragen (artikelen 334 en 335 WvSv), waarna de materiële eindvragen aan de orde komen (336 WvSv);

De in de artikelen 334 en 335 van het Wetboek van Strafvordering genoemde 4 formele eindbeslissingen in een strafprocedure zijn:

-          De bevoegdheid van dc Rechter;

-          De geldigheid van de dagvaarding;

-          De ontvankelijkheid van de Vervolgingsambtenaar en de

-          Schorsing van de Vervolging.

Andere formele eindbeslissingen in penalibus zijn ondenkbaar.

De gewijzigde Amnestiewet (vide artikel 1 lid 1 sub a en g) heeft daarenboven het gevolg van de straffeloosheid van de handelingen zoals aan verdachte wordt verweten in de tenlastelegging, nog eens benadrukt , namelijk om de vervolgingsambtenaar niet-ontvankelijk te verklaren. Ook indien dit gevolg niet genoemd was in bedoelde Amnestiewet, zou het regime van de artikelen 334 en 335 Sv — waarin ook de niet -ontvankelijkheid is genoemd - gelden en geldt dat regime onverkort in elke fase van dit geding, totdat dit regime door een nieuwere wet terzijde wordt gesteld.

 

Pagina 18/22

Aangezien de Amnestiewet de straffeloosheid voorschrijft van de aan verdachte telastegelegde handelingen, zou het gevolg daarvan, met toepassing van het regime van de artikelen 334 en 335 WvSv ( en de extra benadrukking daarvan in de Amnestiewet) moeten zijn dat de Auditeur-Militair niet ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn verdere vervolging, ware het niet dat de Krijgsraad bij de beoordeling van dat gevolg is gestuit op een prealabele rechtsvraag, waarvan de beantwoording noodzakelijk is ter verdere beslissing in deze strafzaak.

Artikel 131 lid 3 van de Grondwet, verbiedt namelijk elke inmenging in een lopende rechtszaak en luidt alsvolgt:

Artikel 131 lid 3 Grondwet:

Elke inmenging inzake de opsporing en vervolging en in zaken bij de Rechter aanhangig, is verboden.

Doordat de Amnestiewet is afgekondigd, terwijl de strafzaak tegen verdachte aanhangig was in de stand van Requisitoir, dringt zich de vraag op in hoeverre met een dergelijke doorkruising van het proces, inbreuk is gemaakt op het bepaalde in artikel 131 lid 3 van de Grondwet en dus sprake is van "inmenging in een zaak bij de Rechter aanhangig". Hierbij dient niet a priori ervan uit te worden gegaan - gegeven het stelsel van checks and balances in de Grondwet tussen de verschillende Staatsmachten - dat de Wetgevende Macht ipso jure van overtreding van die bepaling gevrijwaard is vanwege hun wetgevingsbevoegdheid; net zoals de Rechterlijke. Macht op gelijke voet in verband met zijn bevoegdheid om geschillen te beslechten middels het vellen van vonnissen niet bevoegd is om artikel 80 lid 1 van de Grondwet zondermeer te negeren en dus de wettelijke regelingen zondermeer bijvoorbeeld te vernietigen of nietig te achten, tentij die bevoegdheid aan de Rechter is toegekend.

Artikel 131 lid 3 van de Grondwet valt evenwel niet onder de uitzonderingen genoemd in artikel 80 lid 2 van de Grondwet en geeft de gewone Rechter, in casu de Krijgsraad, dus geen toetsingsbevoegdheid. Derhalve acht de Krijgsraad zich niet bevoegd de gewijzigde Amnestiewet rechtstreeks aan artikel 131 lid 3 van de Grondwet te toetsen.

Deze prejudiciële, constitutionele rechtsvraag behoeft echter naar het oordeel van de Krijgsraad dringende beantwoording alvorens de Krijgsraad een beslissing kan nemen met betrekking tot de

Pagina 19/22

ontvankelijkheid. In ons systeem van scheiding der machten( checks and balanses) geldt immers het principe dat een eenmaal aangevangen strafzaak " een zaak bij de Rechter aanhangig" zonder enige inmenging dient te worden afgerond.

Volgens artikel 144 lid 2 van de Grondwet zou bij uitstek het Constitutioneel Hof bevoegd zijn om de Gewijzigde Amnestiewet te toetsen aan de Grondwet en in het bijzonder aan de bepaling in artikel 131 lid 3 van de Grondwet omtrent ongewenste inmenging in een lopende strafzaak.

Zoals hiervoren reeds overwogen, kan een dergelijke toets niet plaatsvinden middels een simpel uitstel van de zaak, doch levert naar het oordeel van de Krijgsraad de beantwoording van voormeld prealabel constitutioneel vraagstuk, genoegzame reden op om de formele eindbeslissing van schorsing van de vervolging zoals bedoeld in artikel 334 en 335 juncto artikel 5 van het Wetboek van Strafvordering, te bevelen. Dit teneinde de vertegenwoordiger van de Staat in deze zaak, namelijk de Auditeur-Militair in de gelegenheid te stellen dit prealabele constitutioneel vraagstuk beantwoord te krijgen en de Krijgsraad daaromtrent te informeren op een alsdan te bepalen rechtsring. Voor de Krijgsraad is bij de beoordeling niet doorslaggevend geweest of de daartoe bevoegde constitutionele toetsingsinstantie reeds is ingesteld, doch wel dat deze wel uitdrukkelijk is opgenomen in de Grondwet.

Artikel S lid I van het Wetboek van Strafvordering luidt alsvolgt: "Indien de waardering van het te laste gelegde feit afhangt van de beoordeling van een geschilpunt van burgerlijk recht, kan de rechter, in welke stand der vervolging ook, de vervolging voor een bepaalde tijd schorsen, teneinde de uitspraak van de burgerlijke rechter over het geschilpunt af te wachten.

De Schorsing van de Vervolging als formele eindbeslissing, welke gebaseerd is op de artikelen 5 juncto 334 en 335 van het Wetboek van Strafvordering is naar het oordeel van de Krijgsraad - ofschoon slechts voorgeschreven voor een geschilpunt van Burgerlijk Recht in kwestie aangewezen en gerechtvaardigd teneinde deze prealabele en dringende rechtsvraag van Constitutioneel - Recht beantwoord te krijgen, alvorens een beslissing te kunnen geven over de ontvankelijkheidsvraag in deze zaak.

Pagina 20/22

Artikel 5 van het Wetboek van Strafvordering geeft immers naar het oordeel van de Krijgsraad voldoende ruimte voor een extensieve interpretatie, aangezien in het artikel niet is aangegeven dat het uitsluitend een geschilpunt van Burgerlijk Recht moet betreffen, welke een Schorsing van de Vervolging rechtvaardigt; immers denkbaar is dat de beslissing in een strafzaak ook afhankelijk kan zijn van een geschilpunt van Administratiefrechtelijke aard en zoals in kwestie, van Constitutioneelrechtelijke aard.

Ter voorkoming dat partijen in het ongewisse blijven omtrent de voortgang van de hoofdzaak en dus van de schorsingsreden, zullen zij . in het bijzonder de Auditeur-Militair, op een bij beschikking te bepalen rechtsdag, in de gelegenheid worden gesteld de stand van zaken met betrekking tot voormelde rechtsvraag van Constitutioneel Recht, kenbaar te maken aan de Krijgsraad en zonodig de opheffing van de Schorsing van de Vervolging te vorderen cq te verzoeken;

Gelet op voormelde wettelijke regelingen en bepalingen:

 

Pagina 21/22

Beslissing van de Krijgsraad

Schorst de Vervolging ingesteld tegen de verdachte hij dagvaarding d.d. 05 november 2007 totdat over het Constitutioneelrechtelijk vraagstuk met betrekking tot artikel 131 lid 3 van de Grondwet is beslist.

Bepaalt dat bij nadere voortzettingsbeschikking op vordering van de Auditeur- Militair een nadere zittingsdag zal worden bepaald, teneinde geïnformeerd te worden omtrent de stand van zaken betreffende de beslechting van het Constitutioneelrechtelijk vraagstuk c.q.waarop de opheffing van de schorsing van de vervolging kan worden gevorderd.

Aldus gewezen door:

Mr.Drs.C.C.L.A. Valstein-Montnor, President,

Kolonel G.A.M.Cooper, Lid

Luitenant-Kolonel C.W.Li Fo Sjoe, Lid

in tegenwoordigheid van de griffier Mr.C. M.Simson

die dit vonnis hebben ondertekend en waarvan de uitspraak is gedaan op de openbare terechtzitting van de Krijgsraad, zitting houdende in het Gerechtsgebouw aan de Sir Winston Churchillweg perceel  633-637 in het district Wanica, van vrijdag 11 mei 2012, door de President voornoemd.

w.g. C.Simson

w.g. C.C.L.A.Valstein-Montnor

w.g. G.A.M.Cooper

w.g.C.W.Li Fo Sjoe

Voor een sluitend afschrift

De Grieffier van de krijgsraad

Mr. C. Simson

 

Pagina 22/22

Voetnoten:

1.       Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin. "Is de verstotingsrageling in strijd met de Grondwet en het Bupoverdrag?" verschenen in het Surinaams Juristen Blad van 1992 no's 3 en 4, blz. 29 e.v.

2.       Mr. M.J.M. Homoet: "Opmerkingen over het toetsingsrecht zoals dit geregeld is in de Grondwet van 1987". doctoraal afstudeerscriptie (december 1991), die is vervaardigd onder supervisie van Prof. Mr. Dr. C.D. Ooft, niet gepubliceerd blz. 30. Mr. A. Adelaar: 'Het Constitutioneel Hof Een rechtshistorische benadering", doctoraal afstudeerscriptie (mei 1996), die is vervaardigd onder supervisie van Mr. R.E. Tjung Agnie en Dr. Mr. Drs. J.H. Adhin, niet gepubliceerd. blz. 62.

3.       Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin: "Opvattingen over het Constitutioneel Hof. Enkele Opmerkingen.", verschenen in het Surinaams Juristen Blad van maart 1994 no. 1, blz. 28. Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin: "Summier commentaar op de concept-wet Constitutioneel Hof', verschenen in het Surinaams Juristen Blad van juli 1994 no. 3, biz. 8 en 9. Mr. dr. H.K. Femandes Mendes. "Toetsingsrecht in Suriname", verschenen in het Surinaams Juristen Blad van maart 1994 no. 1, blz. 7 noot

4.       Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin 'De recente Grondwetswijziging": verschenen in het Surinaams Juristen Blad van 1992 no 's 1 en 2 alsmede in Capita Selecte Staats- en Bestuursrecht, Twintig Artikelen van Dr. Mr. Drs. Jnan H. Adhin, samengesteld door mr. R.E. Tjung Agnie (1996) blz. 98.

5.       Dr. mr. drs. Jnan H. Adhin: supra noot 1, blz. 36.

6.       Wegens het ontbreken van een officiële Nederlandse vertaling van het verdrag heeft de Krijgsraad uit de Engelse tekst van het verdrag geciteerd.

7.       Nu de Memorie van Toelichting op de Grondwet van 1987 ontbreekt zal de Krijgsraad terugvallen op de Memorie van Toelichting op de Grondwet van 1975  

 

Bron/Copyright:
Nickerie.Net / NSS / Fos Network 10-06-2016

WWW.NICKERIE.NET

Email: info@nickerie.net

Copyright © 2016. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics