Nickerie.Net, vrijdag 17 juni 2016


Visie Mr. Gerold Sewcharan over uitspraak Krijgsraad d.d. 9 juni 2016

De advocaat Gerold Sewcharan, voorzitter van de stichting voor rechtspleging in Suriname, gaat in een artikel breedvoerig in op de uitspraak van de Krijgsraad en de positie van de rechterlijke macht. Hij geeft zijn visie over wat de beslissing van de Krijgsraad inhoudt en wat er zal gebeuren als er uiteindelijk een vonnis wordt geveld. De jurist staat stil bij de staats- en strafrechtelijke aspecten van de uitspraak van de Krijgsraad.

Mr. Gerold SewcharanMr. Gerold Sewcharan

Op de terechtzitting van 9 juni 2016 heeft de Krijgsraad de schorsing (tijdelijke stopzetting) van de vervolging van de verdachten in de 8 decembermoorden-strafzaak bij vonnis definitief opgeheven. In deze strafzaak staan 21 personen terecht. Zij worden ervan verdacht zich, alleen of tezamen met anderen, schuldig te hebben gemaakt aan de moord op 15 mannen in de nacht van 7 op 8 en/of 9 december 1982.

De Krijgsraad had op 11 mei 2012 namelijk beslist dat de vervolging tijdelijk stopgezet moest worden, nadat de Amnestiewet werd gewijzigd door De Nationale Assemblee. De beslissing van de Krijgsraad van 11 mei 2012 hield dus duidelijk geen definitieve stopzetting in van de vervolging van de verdachten van de door het Openbaar Ministerie ten laste gelegde moorden.

De beslissing van 9 juni 2016 van de Krijgsraad komt erop neer dat de rechters belast met de berechting van onder meer de verdachte Desi Bouterse van oordeel zijn dat de vervolging van de verdachten van de zogenoemde decembermoorden onvoorwaardelijk voortgezet moet worden. De Krijgsraad heeft een beslissing genomen die gebaseerd is op het geldende recht van Suriname. De Krijgsraad kan als zodanig geen enkel verwijt worden gemaakt, vindt Sewcharan.


Bespreking van enkele Staats- en Strafrechtelijke aspecten naar aanleiding van de uitspraak van de Krijgsraad d.d. 9 juni 2016 in de zogenoemde decembermoordenstrafzaak

(mr. G.R. Sewcharan, voorzitter Stichting voor de Rechtspleging in Suriname)

Op haar terechtzitting van 9 juni 2016 heeft onze Krijgsraad de schorsing (tijdelijke stopzetting) van de vervolging van de verdachten in de zogenoemde decembermoorden- strafzaak bij vonnis definitief opgeheven. In deze strafzaak staan 21 personen terecht. Zij worden ervan verdacht zich, alleen of tezamen met anderen, schuldig te hebben gemaakt aan de moord op 15 mannen in de nacht van 7 op 8 en/of 9 december 1982. Deze 21 personen worden door ons Openbaar Ministerie in ieder geval aangemerkt als plegers c.q. mede- plegers van de gestelde moorden. Of dit standpunt van het Openbaar Ministerie juist is, hetzij geheel hetzij gedeeltelijk, zal nog door de Krijgsraad uitgemaakt moeten worden. De heer D.D. Bouterse, de huidige president van ons land, wordt door het Openbaar Ministerie als de hoofdverdachte beschouwd. In de beschouwing van het Openbaar Ministerie is hij de initiatiefnemer, opdrachtgever c.q. hoofduitvoerder van de moorden.

Gelijk na het bekend worden van de beslissing van de Krijgsraad van 9 juni jl. hebben bepaalde personen zich publiekelijk erover uitgelaten. Er zou volgens enkelen van hen sprake zijn van een constitutionele crisis en/of zouden de rechters die deel uitmaken van de samenstelling van de Krijgsraad, belast met de berechting van de heer D.D. Bouterse, een politieke uitspraak hebben gedaan, de rechters zouden niet onafhankelijk zijn en/of met hun uitspraak zou de Krijgsraad een gevaarlijke situatie hebben veroorzaakt, gewapende machten zouden het tegen elkaar opnemen etc. etc. Toen het bestuur van de Stichting voor de Rechtgspleging in Suriname kennis nam van deze uitspraken ontstond bij haar de behoefte om over de beslissing van de Krijgsraad en over de verhouding tussen de rechterlijke macht enerzijds en de wetgevende en uitvoerende macht anderzijds en over het verdere verloop van de strafzaak het volgende aan de discussie bij te dragen. Het is gelet op de maatschappelijke reikwijdte van de discussie niet onze bedoeling om een wetenschappelijke bijdrage te leveren. Ook is zoveel mogelijk puur juridisch vakjargon vermeden.

Vrijheid van meningsuiting

Voorop wordt gesteld dat wij in Suriname in onze Grondwet verankerd hebben het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht is één van de pijlers van de rechtstaat. De uitspraken die tot nog toe reeds door bepaalde personen publiekelijk zijn gedaan, ook indien die door een ander als onjuist worden beschouwd, zijn hierop gestoeld en dragen bij aan het publieke debat. In een democratische rechtstaat zoals Suriname dat wordt geacht te zijn, moet het namelijk mogelijk zijn dat een ieder zijn mening kan geven, gevraagd of ongevraagd. Het recht op vrijheid van meningsuiting kent echter ook haar grenzen. Uitspraken die, objectief beschouwd, schadelijk zijn voor een gezonde publieke discussie dienen zoveel mogelijk achterwege te worden gelaten. Een ieder die wil meedoen aan het debat behoort daarmee rekening te houden. Uitspraken die bijvoorbeeld aanzetten tot haat of geweld zijn te allen tijde verboden en kunnen aanleiding geven tot civiel- en/of strafrechtelijke acties tegen degenen die dergelijke uitspraken doen.

Schorsingsbeslissing Krijgsraad

Wat hield de rechterlijke beslissing van de Krijgsraad van 11 mei 2012 eigenlijk in? De rechters hadden op 11 mei 2012 namelijk beslist dat de vervolging tijdelijk stopgezet moest worden. De Surinaamse wetgever, DNA onder leiding van mevrouw drs. J. Geerlings-Simons en de regering onder leiding van de heer D.D. Bouterse, hadden in april 2012 namelijk een wetswijziging (Amnestiewet 2012) aangenomen en in werking doen treden. Deze wet had onder meer tot doel de vervolging van de verdachten van de decembermoorden definitief stop te zetten. Toen de Krijgsraad belast met de berechting van de moorden van deze wet kennis nam, heeft zij zoals het goede rechtsprekers betaamt, een beslissing genomen die erop neerkwam dat de vervolging tijdelijk stopgezet moest worden. De Krijgsraad heeft toen overwogen dat indien DNA en de regering van mening zijn dat de vervolging van de verdachten zo plotseling definitief gestopt moest worden, er in het kader van de voortzetting van de berechting van de verdachten een situatie ontstaat waarover het zogenoemde Contstitutioneel Hof eerst een beslissing moest geven. Onze Grondwet staat namelijk geen enkele inmenging toe in zaken die bij de rechter aanhangig zijn. En voorts schrijft de Grondwet voor dat het Constitutioneel Hof tot taak heeft te toetsen of een wet, in dit geval de Amnestiewet 2012, in strijd is met de Grondwet. De Krijgsraad was daarom van oordeel dat dit Hof eerst moest bepalen of wat DNA en de regering wilden bereiken, op grond van het geldende Surinaamse recht toegestaan was.

De beslissing van de Krijgsraad van 11 mei 2012 hield dus duidelijk geen definitieve stopzetting in van de vervolging van de verdachten van de door het Openbaar Ministerie ten laste gelegde moorden. Deze beslissing van de Krijgsraad wordt daarom ook genoemd een tussenbeslissing. Rechters zijn, ingevolge hun taakstelling en in het kader van de waarheids- c.q. rechtsvindings- processen, bevoegd van een tussenbeslissing terug te komen mits zij daarvoor wel een motivering geven en de gegeven motivering gebaseerd is op gronden gelegen in de te onderzoeken zaak zelf. Ook zijn rechters uit dien hoofde bevoegd bijvoorbeeld de schorsing van een vervolging bij vonnis op te heffen. Tegen een tussenbeslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld. Indien een partij een tussenbeslissing wil aanvechten, zal hij tegen de eindbeslissing hoger beroep moeten instellen en in het kader van de behandeling van het hoger beroep ook de tussenbeslissing moeten bestrijden.

Opheffingsbeslissing Krijgsraad

De beslissing van 9 juni 2016 van de Krijgsraad komt erop neer dat de rechters, de samenstelling van de Krijgsraad belast met de berechting van onder meer de verdachte D.D. Bouterse bestaat uit drie rechters, van oordeel zijn dat de vervolging van de verdachten van de zogenoemde decembermoorden onvoorwaardelijk voortgezet moet worden. Volgens de uitspraak heeft de Krijgsraad een motivering gegeven voor de opheffing van de schorsing. Zij heeft overwogen dat er sedert haar schorsingsbeslissing van 11 mei 2012 vier jaren zijn verstreken zonder dat het Constitutioneel Hof over de door haar, de Krijgsraad, gesignaleerde vraag een beslissing heeft gegeven. Voorts heeft zij overwogen dat zij op grond van de Grondwet gehouden is de berechting van een strafzaak binnen redelijke termijn af te handelen. Ook heeft zij zich ten overvloede bevoegd geacht om de schorsing op te heffen. Kortom, de Krijgsraad heeft een beslissing genomen die gebaseerd is op het geldende recht van Suriname. De Krijgsraad kan als zodanig geen enkel verwijt worden gemaakt. Uit het hiernavolgende zal blijken waarom, naar onze mening, niet.

Plicht tot onderzoek

De rechterlijke macht met rechtspraak belast, is op grond van de Surinaamse rechtsorde te allen tijde verplicht om in een concreet aan haar voorgelegd geval te onderzoeken of hetgeen de wetgevende en uitvoerende macht willen bereiken, rechtstatelijk toegestaan is. Ter verduidelijking van dit principe houden wij u het volgende voorbeeld voor. Indien de wetgevende macht op aanvraag van de uitvoerende macht een wet zou aannemen dat alle vogels en honden, ongeacht hun ras of soort, doodgemaakt moeten worden, dan zal de rechter op verzoek van een vogelliefhebber of hondenfokker, mogen en moeten onderzoeken of wat de wetgevende en uitvoerende macht willen bereiken met zo’n wet, in Suriname is toegestaan. De rechters, hetzelfde geldt voor de leden van de Krijgsraad, zijn verplicht een dergelijke vraag, indien zij daartoe bevoegd zijn en indien de vraag op de juiste wijze aan hen wordt voorgelegd, te onderzoeken. Rechtsprekers zijn dus niet vrij om dergelijke vragen onbeantwoord te laten. Zij moeten deze vragen onderzoeken omdat zij, op basis van de wettelijke regels van ons land met uitsluiting van ieder ander, erop moeten toezien dat het parlement en de regering zich ook aan de wet houden. In ons land is het daarom zo dat onze rechters door niemand kunnen worden ontslagen, vervangen of verboden om recht te spreken.

Reikwijdte van het rechterlijk onderzoek

In het kader van hun taakstelling zijn rechters op nationaal niveau ook gebonden aan regels van internationale verdragen waar, in ons geval de Republiek Suriname, partij bij is. De Krijgsraad dient daarom in de decembermoordenstrafzaak naast het Wetboek van Strafvordering en de Grondwet ook het toepasselijk internationaal recht te raadplegen en zonodig toe te passen. De regels uit die verdragen moeten wel deel uitmaken van het Surinaams recht. Dat is zo indien de regel rechtstreekse doorwerking heeft in de Surinaamse rechtsorde. Voorbeelden van zulke regels zijn artikel 8 van het Amerikaanse Verdrag inzake de Rechten van de Mens (AVRM) en artikel 14 van het Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten (Bupo). Deze artikelen schrijven onder meer voor dat de behandeling van een strafzaak binnen redelijke termijn dient plaats te hebben. Ook staat in deze artikelen dat elke verdachte recht heeft op een eindbeslissing van de onafhankelijke rechter op een strafklacht tegen hem of haar. Dit houdt in dat de Krijgsraad gehouden is om ook in deze decembermoordenstrafzaak een eindbeslissing te geven over de gegrondheid van de beschuldiging geuit door het Openbaar Ministerie. De Krijgsraad is daarom niet vrij om die verplichting niet te vervullen of die jarenlang voor zich uit te schuiven. De Krijgsraad moet de zaak tot een eind brengen en binnen een redelijke termijn, zij mag haar taak niet verzaken.

Het feit dat de Krijgsraad van oordeel is dat de Amnestiewet 2012 niet ertoe kan leiden dat de vervolging van de 21 verdachten stopgezet wordt, is door de Krijgsraad gemotiveerd. Dit oordeel van de Krijgsraad valt geheel binnen de voorgeschreven taakuitoefening van de rechters. Beslissingen van rechters moeten steeds gebaseerd zijn op het geldende recht.

Volgens de uitspraak heeft de Krijgsraad de bepaling uit de Amnestiewet 2012 die moest leiden tot stopzettng van de berechting van de verdachten, op grond van de Grondwet buiten toepassing gelaten. Hieruit volgt dat de Krijgsraad haar beslissing heeft gemotiveerd, de motivering gebaseerd heeft op de gronden van de zaak en aan die beslissing het geldende recht ten grondslag heeft gelegd. De Krijgsraad heeft zich naar onze mening daarom gehouden aan haar taakstelling.

Onafhankelijkheid van de rechter

Suriname is een democratische rechtstaat. Rechters functioneren in een democratische rechtstaat als een soort van ultieme beschermer van het volk tegen handelingen van de wetgevende en de uitvoerende macht. De rechterlijke macht staat er bijvoorbeeld garant voor dat de wetgever geen wetten kan maken die in strijd zijn met mensenrechtenbepalingen. Ook ziet de rechterlijke macht erop toe dat de uitvoerende macht geen besluiten neemt en/of handelingen verricht in strijd met de geldende wetten. Het feit dat in ons rechtsbestel rechters door de regering voor het leven worden benoemd, geeft aan de burger daarom de garantie dat de rechter onafhankelijk van de andere machten recht kan spreken. De rechter hoeft daarom bijvoorbeeld niet bevreesd te zijn om ontslagen te worden indien hij of zij een uitspraak moet doen die door de wetgever of de regering niet op prijs gesteld zal worden. Rechters kunnen in Suriname daarom niet door de regering en ook niet door DNA ontslagen worden. De burger heeft er daarom belang bij om de rechterlijke macht te koesteren en voor de veiligheid van haar leden op te komen zodat hij, de burger, verzekerd blijft van onafhankelijke rechtsbescherming.

Machtenscheiding

In Suriname bestaat vanaf 1975, toen wij onafhankelijk werden van Nederland, maar ook daarvoor al, de zogenoemde machtenscheiding. De machtenscheiding houdt in dat alle macht van de Republiek Suriname uitgeoefend wordt door drie grondwettelijke machten. Deze zijn de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Deze drie machten hebben allemaal hun eigen specifieke bevoegdheden. Zo maakt de wetgevende macht wetten. De uitvoerende macht voert die wetten uit en de rechterlijke macht ziet erop toe dat die wetten niet in strijd zijn met andere wetten en/of dat die wetten correct toegepast worden. De wetgevende macht is daarom niet vrij om alle wetten te maken die zij of haar leden maar zouden willen. Ook een wetgever is dus onderworpen aan de beperkingen voortvloeiende uit de wet. Een voorbeeld

hiervan is het verbod dat de wetgever geen strafbaarstellingen mag maken die ook handelingen uit het verleden strafbaar stellen. Indien wij bijvoorbeeld vorig jaar een Kankantrieboom hebben omgehakt, mag DNA niet vandaag bepalen dat het omhakken van die Kankantrieboom strafbaar is en gestraft wordt met een gevangenisstraf van drie jaren of een geldboete van SRD 10.000,--. Indien DNA die vrijheid zou hebben, zouden burgers aangetast kunnen worden in een van hun meest fundamentele rechten als mens, namelijk het recht op rechtszekerheid. Het opdelen van de totale macht in drie submachten heeft dus tot doel dat de machtsuitoefening in balans gehouden wordt. Geen van de drie machten kan op deze wijze haar eigen weg opgaan en doen en laten wat die wil. Door de controle van de ene macht op de taakuitoefening door de ander worden zo de rechten en de belangen van de burger voortdurend bewaakt. De vertegenwoordiger van een der machten dient in het contact met de vertegenwoordigers van de andere machten daarom uitsluitend het belang van het volk voor ogen te houden: niet zijn eigen belang noch het belang van een bepaalde persoon of groep van personen. In het contact, dat op de wet gebaseerd en voor het volk te volgen moet zijn, zal elke vertegenwoordiger van de machten in staat moeten zijn om met argumenten de invulling van de taakuitoefening door de leden van de macht waaraan hij of zij leiding geeft, te verdedigen. Voor druk van een der vertegenwoordigers van de ene macht op de andere zal nimmer en onder geen enkele voorwaarde gezwicht moeten worden. Een effectieve machtenscheiding dient dus het welzijn van elke burger.

De rechterlijke macht spreekt als zodanig recht. Op grond hiervan is het te begrijpen dat de wetgever dus geen rechtsgeschillen beslecht en ook geen wetten uitvoert. Ook is het te begrijpen dat de uitvoerende macht geen vonnissen uitspreekt en ook geen wetten maakt. Het feit dat de macht van de Staat Suriname opgedeeld is onder deze drie machten wil niet zeggen dat er geen samenspel plaatsvindt tussen de drie machten, integendeel. Er is namelijk wel een samenspel, maar dit ‘samenspelen’, houdt niet in dat de ene macht zich haar taakuitoefening laat dicteren door de ander en/of dat de andere mag inbreken in de taakoefening van de een. Zo zal de rechterlijke macht nooit het parlement kunnen inlopen en een wet helpen maken, of een wet alleen maken en die afkondigen en zal de uitvoerende macht ook nooit aan het Hof van Justitie kunnen zeggen welke uitspraak zij wel of niet moet doen.

De machtenscheiding is geen machtenafscheiding; het is een functionele scheiding van machten die erop moet toezien dat de drie machten, door te functioneren als een soort

machtencirkel, met erkenning van elkaars bevoegdheden en verantwoordelijkheden, de rechtstaat en de beleving ervan voortdurend in stand houden. De drie machten moeten niet omwille van elkaar maar omwille van de burger erop toezien dat door hun functioneren de rechtstaatsgedachte wezenlijk tot uiting wordt gebracht. Het functioneren van de drie afzonderlijke machten moet harmonieus op elkaar afgestemd worden. De ene macht bepaalt dus niet voor de ander. De erkenning en het respect voor de uitoefening van elkaars bevoegdheden heeft tot doel chaos te voorkomen en het land op democratische basis bestuurbaar te houden. De machten mogen elkaar dus niet aanvallen. De rechterlijke macht mag dus ook niet aangevallen worden door de wetgevende en uitvoerende macht wanneer een lid van de rechterlijke macht invulling geeft aan haar of zijn taakuitoefening. Andersom mag de rechterlijke macht de wetgevende macht en de uitvoerende macht ook niet beletten in hun taakuitoefening. Er moet sprake zijn van wederzijds respect. Ook mogen de machten niet door het publiek met minachting worden bejegend. Dergelijke bejegeningen bevorderen het democratisch proces niet en moeten door alle drie machten ontmoedigd worden op een wijze die past binnen hun bevoegdheidsuitoefening.

Algemeen belang

In het kader van hun taakuitoefening behoren de drie machten niet het belang van een bepaald individu voorop te stellen. Zoals hiervoor is aangegeven, dienen de machten in een democratische rechtstaat het belang van het totale volk als leidraad te hebben. In een democratie bepaalt het volk het bestuurlijk model en niet één persoon of één groep van personen. Dit houdt in dat het persoonlijk belang van wie dan ook ondergeschikt moet zijn aan het belang van het volk. Mocht daarom de Krijgsraad komen tot een veroordeling van een of meer van de verdachten van de decembermoordenzaak, dan zal het belang van die verdachten ondergeschikt moeten zijn aan het nationaal belang en zal de beleving van de rechtstaat door de rest van de samenleving niet opgeofferd mogen worden omwille van die ene veroordeelde of groep van veroordeelden.

Inmenging

De Amnestiewet van mei 2012 is gelet op de machtenscheiding, het fundament waarop het bestuurlijk model van de Republiek Suriname is gebaseerd, wel degelijk een duidelijke inbreuk op de bevoegdheidsuitoefening van de rechterlijke macht. De strafzaak van de decembermoorden is namelijk in november 2007 door de Krijgsraad in behandeling genomen. Er was vanaf dat moment dan ook sprake van een zaak bij de rechter aanhangig. Dit houdt in dat de rechterlijke macht als een der drie machten een bevoegdheid aan het uitoefenen was waarvan met elkaar in Suriname is afgesproken dat alleen zij deze mag uitoefenen en dat een ieder tijdens die uitoefing met zijn handen ervan moet afblijven totdat zij die taakuitoefening met inachtneming van alle vooraf bepaalde regels heeft volbracht. Wordt dat niet gedaan dan zal de machtenscheiding niet werken en zal de democratische rechtstaat niet worden beleefd. Wordt de rechter, in dit geval de Krijgsraad, een ongestoorde taakoefening onmogelijk gemaakt, dan wordt het democratisch rechtstatelijk principe, het fundament van onze natie, met voeten getreden.

In het kader van de behandeling van de decembermoorden strafzaak door de Krijgsraad zijn er in de jaren na 2007 heel wat zittingen gehouden, vele getuigen gehoord en verdachten verhoord. Toen de Krijgsraad in maart 2012 de data had bepaald voor het requisitoir, te weten 13 april 2012 en voor het pleidooi, te weten 27 april 2012, nam DNA op 5 april 2012 plotseling de Amnestiewet 2012 aan. Daarin wordt bepaald dat de Krijgsraad onmiddellijk de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moest uitspreken in de vervolging van de verdachten. Dit ingrijpen van DNA en de regering is een klassiek voorbeeld van wat onze grondwetgever bedoeld heeft met inmenging in een zaak bij de rechter aanhangig. “Inmenging” staat immers voor het zich ongevraagd inlaten c.q. bemoeien met een bepaalde aangelegenheid. Door het aannemen en afkondigen van de Amnestiewet 2002, mede inhoudende de onmiddellijke stopzetting van de vervolging van de verdachten van de decembermoorden, hebben DNA en de regering zich dus nadrukkelijk ingelaten met de behandeling van de decembermoordenzaak. Het wetsontwerp dat geleid heeft tot de Amnestiewet 2012 is ook in een ongebruikelijk hoog tempo door DNA behandeld en aangenomen terwijl de instelling van het Constitutioneel Hof vier jaren lang op zich laat wachten en wel door dezelfde parlementariërs die de Amnestiewet 2012 wel in een rap tempo tot stand konden brengen. Alles wijst erop dat de Amnestiewet 2012 erop gericht was de berechting van de decembermoorden te stuiten en de Krijgsraad te beletten met de verdere behandeling ervan door te gaan. Het handelen van DNA en de regering levert daarom meer dan “inmenging” op. Hier is ‘ingegrepen c.q. ingebroken’ in een zaak bij de rechter aanhangig en is de Surinaamse rechtsorde grovelijk verstoord. De beslissing van de Krijgsraad d.d. 9 juni 2016 is daarom niet onbegrijpelijk.

Verdere behandeling decembermoordenstrafzaak

De Krijgsraad heeft op 9 juni 2016 bepaald dat de decembermoordenstrafzaak op de zitting van 30 juni 2016 wordt voortgezet in de stand waarin die zich bevond op 11 mei 2012. Dit betekent dat op deze zittingsdag de auditeur-militair zijn requisitoir zal moeten houden. De verdediging komt op 30 juni 2016 dus niet eerst aan het woord. Gelet op de lange duur van de behandeling van deze strafzaak, te weten veertien jaren, de eerste verhoren dateren van 2002, zal de auditeur militair naar alle waarschijnlijkheid niet de mogelijkheid hebben om uitstel te vragen voor het requisitoir. In het requisitoir presenteert de vervolging aan de hand van de dagvaarding de bewijsmiddelen die naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Acht de vervolging het bewijs voldoende dan zal hij tot bewezenverklaring en schuldigverklaring requireren en doorgaans tot een gevangenisstraf. Acht de vervolging het bewijs onvoldoende dan zal hij tot vrijspraak requireren.

De advocaten van de verdachten hebben daarna het recht afzonderlijk hun pleidooi te houden, al dan niet gelijk na het requisitoir en kunnen, afhankelijk van de door hen in het kader van de te voeren verdediging ingenomen standpunten, onder andere de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verzoeken. De advocaten kunnen bijvoorbeeld ook vrijspraak bepleiten, al dan niet op grond van gebrek aan bewijs. In strafzaken heeft de rechter ongeacht de inhoud van het requisitoir of het pleidooi, als leider van het onderzoek, de wettelijke mogelijkheid om van beide af te wijken. Dus ook al requireert de auditeur militair tot vrijspraak kan de Krijgsraad toch tot een bewezenverklaring geraken en de verdachte veroordelen. Bepleit de advocaat bijvoorbeeld de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan kan de Krijgsraad het Openbaar Ministerie toch ontvankelijk verklaren.

In deze strafzaak zal er, gelet op het aantal verdachten en de te houden pleidooien, rekening mee gehouden moeten worden dat de advocaten na het requisitoir de Krijgsraad om een uitstel zullen vragen voor het te houden pleidooi. De inwilliging van een dergelijk verzoek is niet ongebruikelijk maar zal in deze zaak naar onze inschattting van korte duur zijn. De Krijgsraad dient er nog altijd op toe te zien dat de zaak binnen redelijke termijn afgehandeld wordt. Deze zaak is zoals gezegd, ondertussen al veertien jaren in onderzoek. De eerste verhoren door de politie dateren namelijk van 2002 en de behandeling ter terechtzitting is nu al negen jaren gaande. Deze termijnen zijn volstrekt in strijd met het internationaal recht.

Ingevolge het internationaal recht mag de behandeling van een strafzaak, ook van deze omvang, in eerste aanleg gemiddeld twee jaren duren.

Gevangenisstraf

Komt de Krijgsraad tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde moorden en tot een schuldigverklaring dan zal zij, gelet op de ernst van het misdrijf, hoogst waarschijnlijk een gevangenisstraf opleggen. Op moord stelt onze wet sedert de laatste wetswijziging een gevangenisstraf voor het leven of een tijdelijke van ten hoogste vijftig jaren. Deze wetswijziging zal niet gelden voor de verdachten in kwestie, mocht de Krijgsraad tot een strafoplegging geraken. Immers hebben de tenlastegelegde feiten zich vóór de wetswijziging voorgedaan. Ons Wetboek van Strafrecht kent sedert de wetswijziging de doodstraf niet meer vanwege strijdigheid met internationaal recht. De doodstraf kan dus niet meer opgelegd worden. Strafoplegging is alleen mogelijk indien de rechter tot een bewezenverklaring komt en de verdachte schuldig acht. Een bewezenverklaring houdt niet automatisch een schuldig- verklaring in. Er kan namelijk nog altijd sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond als gevolg waarvan de rechter de verdachte toch niet schuldig kan verklaren aan de tenlastegelegde en bewezen feiten. Kortom, of de 21 verdachten veroordeeld zullen worden staat nog helemaal niet vast. Een ieder zal daarom de beslissing van de Krijgsraad moeten afwachten.

In de meeste gevallen wordt door de rechter bij het opleggen van een gevangenisstraf ook de gevangenneming bevolen. Indien de verdachte op de zitting is verschenen, wordt vaak zijn onmiddellijke gevangenneming gelast. In de praktijk is het doorgaans mogelijk dat de veroordeelde, mocht zijn gevangenneming worden bevolen, met het Openbaar Ministerie afspraken maakt over de aanvang van de executie van de gevangenisstraf. De aanvang wordt echter niet al te lang uitgesteld. Meestal adviseert een advocaat zijn cliënt om op de dag van de uitspraak niet ter terechtzitting te verschijnen, indien de advocaat inschat dat er een gevangenisstraf zal worden opgelegd. Zo krijgt de verdachte nog de tijd om zijn gevangenneming enigszins uit te stellen.

Gevangenneming zittende president

Op basis van onze Grondwet staan politieke ambtsdragers voor misdrijven begaan in die hoedanigheid, ook na hun aftreden, terecht voor het Hof van Justitie nadat zij in staat van beschuldiging zijn gesteld door DNA. In 2002 is de heer E. Alibux door DNA als verdachte aangemerkt van een strafbaar feit begaan in zijn hoedanigheid van minister in staat van beschuldiging gesteld, veroordeeld en gevangen genomen. De feiten waarvoor de 21 verdachten, waaronder de heer D.D. Bouterse, worden vervolgd, zijn ook indien bewezen, niet begaan in de hoedanigheid van politieke ambtsdrager. Deze bepaling is daarom niet op hen van toepassing, dus ook niet op de persoon D.D. Bouterse die nu president is.

Noch de Grondwet noch het Wetboek van Strafvordering verbieden echter het Openbaar Ministerie om een politieke ambtsdrager gevangen te nemen indien hij of zij hangende zijn ambtstermijn veroordeeld wordt tot het ondergaan van een celstraf. Dit houdt volgens ons rechtsbestel in concreto in dat indien een zittende president veroordeeld wordt tot een celstraf, hij op geen enkele rechtsregel met succes een beroep zal kunnen doen om die celstraf te ontlopen.

Of de zittende president, mocht hij veroordeeld worden tot een gevangenisstraf, zich zal onderwerpen aan zijn gevangenneming, is een vraag die wij niet kunnen beantwoorden want of er een veroordeling zal volgen, is op dit moment door niemand te zeggen. Veroordelen is namelijk een prerogatief van de rechter die belast is met de behandeling van de zaak. Mocht de zittende president tot een gevangenisstaf worden veroordeeld en zich aan de gevangenneming onttrekken of de gevangenneming onmogelijk maken, dan kan daaruit slechts de conclusie getrokken worden dat hij zich niet wenst te onderwerpen aan het recht van Suriname.

Machtsvacuüm

Ontstaat er een machtsvacuüm mocht in ons land een zittende president gevangen genomen worden? Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Op basis van onze Grondwet wordt het ambt van president waargenomen door de vice-president zolang de president afwezig is. Indien de zittende president, mocht hem een gevangenisstraf opgelegd worden, gevangen genomen wordt, en dus afwezig is, kan altijd de vice-president het ambt waarnemen. Kortom, de bepalingen van de Grondwet moeten in elke situatie opgevolgd worden. Een veroordeling van een zittende president levert voor hem of haar wel politieke schade op. Op zichzelf beschouwd levert een veroordeling van een zittende president, in een situatie als de onderhavige, daarom helemaal geen constitutionele crisis op. Voor de veroordeelde president in kwestie ontstaat er wel een persoonlijke crisis en wel een van strafrechtelijke c.q. strafvorderlijke aard. Een dergelijke persoonlijke crisis mag echter niet verward worden met een eventueel grondwettelijk vraagstuk. Dit dient scherp in de gaten gehouden te worden.

Is het mogelijk een opgelegde gevangenisstraf niet te hoeven ondergaan?

Het Surinaamse recht kent enkele mogelijkheden om een uitgesproken gevangenisstraf niet te hoeven ondergaan. Indien tegen het veroordelend vonnis hoger beroep is ingesteld, kan het Hof van Justitie de voorlopige hechtenis opheffen of schorsen, indien daartoe gronden aanwezig zijn. De kans dat in de decembermoordenstrafzaak, mocht er een veroordeling volgen met oplegging van een celstraf, het Hof van Justitie de voorlopige hechtenis zal opheffen of schorsen, is niet helemaal uit te sluiten. Er zijn immers genoeg zaken bekend waarin langdurige gevangenisstraffen zijn opgelegd wegens ernstige misdrijven en het Hof van Justitie de voorlopige hechtenis toch heeft opgeheven of geschorst.

De Grondwet kent ook de mogelijkheid van gratie van straffen door de rechter bij vonnis opgelegd. Gratie wordt door de president van de Republiek Suriname verleend nadat hij advies heeft ingewonnen bij de rechters die de gevangenisstraf hebben opgelegd. Gratie kan door een ieder worden verzocht die bij een onherroepelijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Dus ook aan de persoon die de functie van president uitoefent maar veroordeeld is tot een gevangenisstraf, komt het recht toe tot het aanvragen van gratie. In het geval de zittende president zelf gevangen genomen is, zal de beslissing over het al dan niet verlenen van gratie genomen moeten worden door de vice-president vanwege afwezigheid van de president. Het verzoek tot gratie wordt schriftelijk ingediend door bijvoorbeeld de advocaat van de veroordeelde. Of het zover zal komen, zal afgewacht moeten worden want of er überhaupt een gevangenisstraf aan een of meer van de 21 verdachten zal worden opgelegd, is nog maar de vraag. Zoals hiervoor gesteld, is de beantwoording van die vraag uitsluitend voorbehouden aan de Krijgsraad.

Wij hopen met dit artikel duidelijkheid te hebben gebracht in wat de recente beslissing van de Krijgsraad nu precies inhoudt en daarmee een bijdrage te hebben geleverd aan de discussie die gevoerd wordt naar aanleiding daarvan.

Stichting voor de rechtspleging in Suriname

Mr. G.R. Sewcharan, voorzitter

 

Bron/Copyright:
Nickerie.Net / NSS 17-06-2016

WWW.NICKERIE.NET

Email: info@nickerie.net

Copyright © 2016. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics