Nickerie.Net, woensdag 24 augustus 2016
Boedelproblematiek in Suriname
De Nederlandse rechtswetenschapper en wetenschappelijk kenner bij uitstek van het Surinaamse erfrecht, Mr.Dr. C.A. Kraan heeft in het laatste nummer van het Surinaams Juristen Blad (SJB 2016 nummer 1) een uitvoerige recensie van bijkans 16 pagina’s gewijd aan het proefschrift van Mr.Dr. A.C. Akkal-Ramautar (hierna te noemen Ramautar). Ramautar promoveerde in 2015 aan de Open Universiteit in Nederland, en de titel van haar dissertatie luidt: Boedelproblematiek in Suriname. Ramautar heeft gekozen voor een onderwerp dat de Surinaamse gemeenschap reeds decennia, wellicht meer dan een eeuw, intensief bezighoudt. Regelmatig vinden er processen plaats en worden ook activiteiten ontplooid rondom de boedelproblematiek.
Het is voorlopig nog niemand gelukt om een pasklaar model te ontwikkelen om de boedelproblematiek tot een oplossing te brengen. De poging van Ramautar moet daarom ten zeerste toegejuicht worden. Echter heeft haar dissertatie er ook niet toe kunnen leiden dat de oplossing van de boedelproblemen nu in zicht lijkt. Ik denk ook niet dat Ramautar dat verwacht had. De benadering van Kraan ten aanzien van het proefschrift kan als uiterst kritisch getypeerd worden. Dit betreft vooral enkele juridisch- erfrechtelijke standpunten van Ramautar zoals verwoord in haar boekwerk. De juridisch - technische kanttekeningen die Kraan plaatst zijn vooral interessant voor de juristen die zich met het erfrecht bezighouden, en dat zijn in eerste plaats notarissen, maar ook verscheidene advocaten en leden van de Rechterlijke Macht.
Verschil Coronie en Para
In dit artikel zal meer de nadruk gelegd worden op de opmerkingen over het historisch- en algemeen juridisch deel van de dissertatie. Ramautar begint met een interessante opmerking dat het ontstaan van de onverdeelde boedels in Coronie en Para in wezen hetzelfde is. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 waren de vrijgelatenen verplicht om onder toezicht van de Staat gedurende ten hoogste tien jaar onder contract loonarbeid te verrichten (Staatstoezicht). Na verloop van tijd bleek dat de plantage-eigenaren financieel niet in staat waren het loon in contanten uit te betalen. In Coronie werden toen plantages verkaveld en werd aan de werknemers als compensatie voor hun loonvordering een deel van de voormalige plantage in eigendom overgedragen.
In Para waren er gelijksoortige problemen, maar een groot verschil tussen Coronie en Para is dat in het laatstgenoemde district de plantages niet verkaveld werden, maar in hun geheel aan de werknemers werden overgedragen. In Para ontstond daarom van het begin af een onverdeeldheid over de plantages. Dit leidde tot de noodzaak om collectieve afspraken te maken over het gebruik en beheer van de plantages. Daarom zijn in Para de zogenoemde plantagebesturen ontstaan, terwijl deze in Coronie ontbreken.
Dat in Para na een overdracht door de plantage-eigenaar aan de werknemers, reeds na korte tijd tot boedelvorming leidt, is meteen duidelijk. Als de overdracht plaatsgevonden had aan bijvoorbeeld twintig personen, ontstaat na het overlijden van de eerste verkrijgers reeds direct boedelvorming. De complicatie wordt meteen duidelijk als beseft wordt dat het gaat om verschillende generaties die zijn overleden. Kraan merkt op dat de oorzaak van de bestaande onverdeeldheid van eminent belang is voor de vraag hoe aan deze onverdeeldheden een einde dient te worden gemaakt. Dit laatste is noodzakelijk om de gebieden tot ontwikkeling te kunnen brengen.
Mogelijke oplossing
Kraan suggereert om de mogelijke oplossing te zoeken in de richting van aanknoping bij de bestaande feitelijke toestand zodanig dat vorm wordt gegeven aan de rechten van de bewoners. Hierbij moeten de rechten van de bewoners juridisch veilig worden gesteld, maar tevens moet ook het aspect van het ontwikkelen van de gebieden in ogenschouw genomen worden. Kraan is van mening dat de bestaande wettelijke mogelijkheid van afwikkeling op basis van een onbeheerde nalatenschap met een gedwongen verkoop van het onroerend goed, niet rechtvaardig is tegenover de bewoners. Hij wijst erop dat Ramautar voor het oplossen van de boedelproblematiek primair naar het bestaande erfrecht kijkt. Dit lijkt hem echter geen zinvolle weg. Hij zoekt de oplossing veel meer in een wettelijke erkenning van de bestaande rechten voor de bewoners, zoals die zich feitelijk ontwikkeld hebben. Hierbij dienen de bewoners een door de wet erkend recht te krijgen op de door hen bewoonde grond en over het geheel dient weer op de juiste juridische wijze te kunnen worden beschikt.
Kraan verschilt met betrekking tot de behandeling en interpretatie van de titels waaronder domeingrond kan worden uitgegeven op bepaalde punten fundamenteel van mening met Ramautar. Anders dan Ramautar is hij van mening dat er in Suriname nimmer sprake is geweest van een leenstelsel waarbij er sprake zou zijn van een leenheer en een leenman. Ter ondersteuning van haar standpunt doet Ramautar een beroep op Quintus Bosz (QB), auteur van het standaardwerk ‘Drie eeuwen grondpolitiek in Suriname’.
Kraan is van mening dat aan de conclusies getrokken uit het zestig jaar oude boekwerk van QB, getwijfeld kan worden. Één van de leenheren zou volgens Ramautar de West-Indische Compagnie (WIC) geweest zijn. Kraan merkt echter op dat anders dan Ramautar meent, Suriname nooit onder het bestuur van de WIC heeft gestaan. Kraan lijkt op dit punt gelijk te hebben. De WIC maakte wel deel uit van de Geoctroyeerde Sociëteit die gedurende lange tijd de kolonie bestuurd heeft onder supervisie van de Staten-Generaal der Nederlanden.
Zakelijk karakter
Kraan doet ter ondersteuning van zijn standpunt dat met allodiale eigendom en erfelijk bezit volledige eigendom werd bedoeld, een beroep op het werk van de in Suriname minder bekende auteur Mr. G.J. Fabius (‘Het leenstelsel van de West Indische Compagnie’, Amsterdam 1914). Anders dan Ramautar is Kraan van mening dat een leenstelsel volgens het Spaanse model nooit in Suriname bestaan heeft. Hij maakt Ramautar het verwijt dat ze zelf daarnaar onderzoek had moeten doen in plaats van zich zonder meer op QB te baseren. Kraan is daarom anders dan Ramautar van mening dat allodiale eigendom en erfelijk bezit geen beperkt zakelijk recht is in de zin dat de ‘oppereigendom’ van de Staat is (dit betekent dat de Staat juridisch eigenaar is, maar dat de feitelijke uitoefening van alle genotsrechten op het goed bij de allodiale eigenaar verblijven) en dat de allodiale eigenaar derhalve geen volledige eigenaar is, maar slechts een beperkt recht heeft met een zakelijk karakter.
Dit laatste houdt in dat hij zijn recht wel mag verkopen of bezwaren (het vestigen van een recht van hypotheek). Overdracht of bezwaring geschiedt zonder dat toestemming van de Staat daarvoor vereist is, hetgeen mede als argument gebruikt kan worden voor het standpunt dat allodiale eigendom volledig eigendom is. Echter moet worden opgemerkt dat de Surinaamse jurisprudentie wel in de lijn ligt van de opvatting van Ramautar. Niet lang geleden (2010) heeft de kantonrechter in de zaak C. Kersten & Co ca Digicel beslist dat allodiale eigendom geen volledige eigendom is, maar een zakelijk genotsrecht. Op het stuk van de oplossingen van de boedelproblematiek is Kraan het op de meeste punten oneens met Ramautar. Vermeldenswaard is dat Ramautar geen nieuwe oplossingsmogelijkheden heeft aangedragen, maar aanknoping heeft gezocht bij de eerder gepubliceerde mogelijkheden bijvoorbeeld bij A.J. Saheblal, in zijn uit 1973 daterende boek De afwikkeling van onbeheerde nalatenschappen in Suriname.
Waardevolle elementen
Kraan kan zich wel vinden in twee mogelijke oplossingsmodellen die door Ramautar naar voren zijn gebracht. De eerste is invoering van de op Curaçao ontwikkelde wetgeving met betrekking tot de onverdeelde boedels. Kraan vestigt de aandacht erop dat het ontwerp nieuw Surinaams B.W. reeds gelijksoortige wetsartikelen bevat. Hij is het eens met Ramautar dat bij de afwikkeling op basis van een nieuwe wetgeving een vereffenaar moet worden benoemd. Op grond van artikel 200d ontwerp Surinaams B.W. kan de grond worden toegekend aan een rechtspersoon die met de huidige bewoners bijvoorbeeld een huurovereenkomst kan aangaan en op het beleid van welke rechtspersoon democratische controle door de bewoners mogelijk is. Kraan pleit er in dit verband voor om in afwachting van een integrale behandeling van het ontwerp B.W. (dat reeds begin 2010 bij DNA is ingediend) de artikelen 200a tot en met 200i in aangepaste vorm bij afzonderlijke wet in te voeren.
De tweede oplossing van Ramautar die door Kraan wordt ondersteund, is wijziging van de Onteigeningswet, waardoor een onteigening niet alleen kan plaatsvinden ten behoeve van een werk van algemeen nut, maar ook in het algemeen belang. Dit laatste geeft dus een verruiming van de mogelijkheden voor onteigening. Hierbij teken ik echter aan dat de Staat reeds decennialang geen gebruik gemaakt heeft van de wettelijke onteigeningsmogelijkheden. In voorkomende gevallen wordt steeds geprobeerd tot een compromis te komen met de eigenaren van het onroerend goed in die zin dat zij hun eigendom overdragen aan de Staat middels koop en verkoop of ruiling met een stuk domeingrond. De reden waarom de Staat geen gebruik maakt van de veel eenvoudigere onteigeningsprocedure is niet bekend.
Ondanks de vele kritische opmerkingen is Kraan van mening dat het proefschrift van Ramautar ook waardevolle elementen bevat, met name de geschiedenis van de plantages in Para en Coronie is door Ramautar goed in beeld gebracht. Ook ik ben van mening dat de dissertatie van Ramautar als een aanwinst voor de Surinaamse rechtswereld beschouwd mag worden. De auteur heeft de discussie om een oplossing voor de onverdeelde boedelproblematiek te zoeken, nieuw leven ingeblazen. Zolang deze niet is gevonden, worden de ontwikkelingen, vooral op het economische vlak van deze gebieden, maar ook, voor heel Suriname tegengehouden.
Het is daarom moeilijk te begrijpen dat opeenvolgende regeringen nagelaten hebben prioriteit te geven aan de oplossing van de onverdeelde boedelproblematiek. De deskundigheid hiervoor is wellicht niet geheel in Suriname aanwezig, maar een bundeling van eigen- en buitenlandse deskundigheid moet zeker in staat zijn de klus te klaren. Aan geïnteresseerden wordt lezing van de doorwrochte en goed beargumenteerde recensie van Kraan in SJB 2016 nummer 1 warm aanbevolen.
Carlo Jadnanansing Paramaribo, 23 augustus 2016.
Bron/Copyright: | |
Nickerie.Net / NSS | 24-08-2016 |
|
Email: info@nickerie.net
Copyright © 2016. All rights reserved.
Designed by Galactica's Graphics