Nickerie.Net, maandag 04 juni 2018


Lila Rambocus - Gobardhan: Openbare scholen dankzij Hindostanen

De vestiging van de Brits-Indische contractanten in Suriname heeft een blijvende invloed gehad op het Surinaamse onderwijs. Onderwijs- en taaldeskundige Lila Gobardhan-Rambocus ziet de oprichting van de openbare scholen in Suriname als een van de verdiensten van de Hindostanen. “Zij hebben een harde strijd gevoerd voor de oprichting van openbare scholen, want daar kreeg je geen godsdienstonderwijs. De overheid ging overstag en uiteindelijk zijn die openbare scholen gekomen”, geeft zij in gesprek met Starnieuws aan.

fotoOnderwijs- en taaldeskundige Lila Gobardhan-Rambocus ziet de oprichting van de openbare scholen in Suriname als een van de verdiensten van de Hindostanen. (Foto: Ranu Abhelakh)

De koloniale overheersers maakten zich zorgen over de voortgang van hun plantages na de contractperiode. Zij bedachten redenen om de immigranten zo ver te krijgen dat zij zich blijvend zouden vestigen in Suriname, vertelt Gobardhan die promoveerde op de taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname van 1651 tot 1975. “Zo werden er koeliescholen speciaal voor hun opgericht, zodat zij hun taal konden behouden. Als zij hun eigen taal zouden behouden zouden zij zich beter, prettiger voelen in Suriname en overwegen om te blijven. En dat gebeurde ook.”

Paraya dhan; meisjes hoefden niet te leren

Koelie betekent arbeider, verduidelijkt Gobardhan; koelieschool betekende niets anders dan school voor de kinderen van de arbeiders. “Ik vind koelie een geuzennaam en ik ben trots dat ik van die afkomst ben,” merkt ze op en gaat verder met de koeliescholen. De eerste verrezen in 1890 te Mariënburg (Commewijne) en Waterloo (Nickerie), later volgden er meer zoals die op Combé. “De scholen werden opgezet rond plantages waar er een concentratie Hindostaanse kinderen was.” De scholen waren een succes, in die zin dat de ouders alleen hun jongens naar school stuurden en geen meisjes. “Meisjes hoefden niet te leren want ze werden paraya dhan, de rijkdom van een ander. Ze mochten niet leren lezen anders zou niemand met ze willen trouwen.”

In die tijd gold een schoolverplichting: kinderen van 7 tot 12 jaar waren verplicht naar school te gaan. De basisvakken waren taal en rekenen. Maar de onderwijzers waren slecht en soms gaven zij niet eens les. Gobardhan: “De kinderen moesten werkjes doen voor de onderwijzer, zoals koken of houtkappen. Eind van de week kwamen de ouders het geld opvragen want hun kinderen hadden gearbeid op school.”

Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang

In 1900 waren er vier koeliescholen en zij telden samen 155 leerlingen. De leerplichtwet volgde in 1876 voor kinderen van 7 tot 12 jaar - vanaf 1878 voor koeliekinderen – maar de Hindostaanse jongens vanaf 10 jaar moesten op de plantages werken. “De plantage-eigenaren vonden dat ze teveel geld voor ze hadden betaald. De jongens moesten dit geld voor hen terugverdienen.” Er was weinig controle op de naleving van de leerplicht voor immigrantenkinderen. “Sommige ouders zagen het belang van onderwijs niet in en haalden de kinderen van school als ze toch niets deden in de klas.” De jongens konden liever meehelpen op het veld, terwijl de meisjes thuis moesten werken en op de kleintjes letten. “Het was begrijpelijk voor die tijd”, vindt Gobardhan, “omdat de ouders nog niet nagedacht hadden over de waarde van onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang.”

Ongegradueerde onderwijzers

De overheid stelde ongegradueerde Hindostaanse onderwijzers aan om les te geven op de koeliescholen. Ze hadden geen opleiding en waren van de straat geplukt. Ze gaven geen les, maar hielden de leerlingen stil of lieten hen werken. “Mijn vader, Sewkaran Rambocus was ook een van de ongegradueerde leerkrachten in Nickerie. Hij kon zelf niet lezen en schrijven.” Welke instructietaal deze onderwijzers bezigden, is niet duidelijk. “Ze zullen waarschijnlijk in hun streektaal - want het Sarnámi had zich nog niet ontwikkeld- het opstapje hebben gemaakt voor de leerlingen naar het Nederlands”. Zij haalt uit het koloniaal verslag van 1892, dat op plantage Alliance het onderwijs werd verzorgd in Urdu en Nagri talen.

Sluiting koeliescholen in 1906

Het onderwijs in de districten was beroerd. De leerlingen bleven weg en de onderwijzers daagden soms niet op. “De koeliescholen werden steeds minder in trek, omdat de Hindostanen doorhadden dat als je naar de gewone school ging dan kon je werkelijk vooruitkomen.” Op de gewone school werd het onderwijs in het Nederlands gegeven. In 1906 werden alle koeliescholen gesloten.

Gobardhan benadrukt dat de missie van de rooms katholieken en de zending van de Moravische broeders, altijd de voortrekkers van het onderwijs zijn geweest en niet de overheid. De Evangelische Broedergemeente opende in 1905 de Annieschool, de eerste voor kinderen van de Brits-Indische arbeiders, terwijl de missie dit enkele jaren later deed. Op sommige scholen werd het onderwijs in de ‘Hindostaansche talen’ verzorgd, geeft de wetenschapper aan.

Hindostanen eisen openbare school

“Hoewel godsdienstles op de voorgrond was, leerden de missie en zending de kinderen wel. Vooral de missie, als zij ontdekte dat een kind heel slim was, dan werd die eruit gepikt en zorgde zij ervoor dat die via vervolgonderwijs verder kwam.” Maar zij waren teveel bezig met het evangelie en wilden de Hindostanen christianiseren en dat wilden de Hindostanen niet.

De Hindostanen waren heel militant en eisten een openbare school, maar er was geen onderwijzer. Ze waren bereid een onderwijzer te laten overkomen uit Trinidad. Rond 1910 werd de roep om openbaar onderwijs groter vanuit de Surinaamse Immigranten Vereniging (SIV). De voorvechters waren vooral de hindoes van de Arya Samaj, een stroming binnen het Hindoeïsme. De reacties op de eis liepen uiteen van het “christelijk karakter van de samenleving mocht niet opgeofferd worden aan de wensen van een handjevol immigranten” tot aan openbaar onderwijs zou de integratie juist bevorderen.

In één keer tien openbare scholen

De SIV die in 1922 overging in Bharat Oeday, bleef voet bij stuk houden. De Hindostanen eisten openbare scholen want daar kreeg je geen godsdienstonderwijs. “De overheid ging overstag en in één keer kwamen er tien openbare scholen.” Ze werden niet alleen verwelkomd door de Hindostanen, maar ook door Creolen en Chinezen. “Niet elke Creool of Chinees was christelijk en zij kregen nu een keus. De openbare scholen hadden de naam om beter te zijn - of dat werkelijk zo was weet ik niet.”

De openbare scholen waren een succes, stelt Gobardhan. “De mensen begonnen te begrijpen dat als je maatschappelijk wilt stijgen, je wel onderwijs gevolgd moest hebben. Zo heb je de eerste Hindostanen gehad die zich in de top van de maatschappij profileerden.” Later kreeg je door het emancipatieproces dat de Hindostaanse hindoes en moslims, hun eigen scholen oprichtten waar er eigen godsdienstlessen werden gegeven. Zo is de Shri Vishnuschool als eerste Hindoeschool opgericht. Later kwamen die van de Arya Dewaker en de moslims. Gobardhan vindt dat mede dankzij die succesvolle strijd voor openbare scholen, de Hindostanen in staat waren hun godsdiensten te behouden. Zij verwijst naar de situatie in Guyana en Trinidad. “Alle kinderen moesten eerst christen worden en dan mocht men naar school. De ouders hebben daar hun religie prijsgegeven, alleen zodat hun kinderen naar school mochten.”

Gemeenschapstaal: Sarnámi

Een andere verworvenheid van de Brits-Indische contractanten is het feit dat Suriname een nieuwe taal erbij kreeg. De immigranten die uit verschillende gebieden kwamen, spraken verschillende streektalen. Het is daarom onterecht te stellen dat Hindi de taal van onze voorouders is geweest, merkt Gobardhan op. De contractanten moesten met elkaar communiceren en er ontstond een vermenging van talen in Suriname met als resultaat het Hindostáni, later genoemd het Sarnámi – letterlijk ‘taal van Suriname’.

Bron/Copyright:
Nickerie.Net / NSS 04-06-2018

 

WWW.NICKERIE.NET

Email: info@nickerie.net

Copyright © 2018. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics