Nickerie.Net, donderdag 10 augustus 2006


Dictators

Sterven in het harnas

Jelle Brandt Corstius

Een dictator kan eigenlijk niet doodgaan. In Cuba heeft de doodzieke Fidel Castro zijn post zo geruisloos mogelijk overgedragen aan zijn broer. De geschiedenis van de grote leiders leert dat dat nogal eens verkeerd uitpakt. Het is voor dictators het hoogst haalbare: regeren tot je er dood bij neervalt. Dit is echter maar voor weinig dictators weggelegd. Voor de meeste eindigt het leven minder aangenaam. Op de een of andere wijze moeten zij boete doen voor de terreur waarmee zij hun macht instandhielden.

Mussolini werd geëxecuteerd en aan een vleeshaak opgehangen. Ceausescu werd na een haastig procesje geëxecuteerd.

Hitler zag de bui hangen en maakte er zelf een eind aan. Sommigen wisten na hun val de dood te ontspringen, maar vluchtten hun hele leven voor wraaknemers en stierven onder erbarmelijke omstandigheden, zoals Pol Pot, de man die aan het hoofd stond van het Rode-Khmerregime in Cambodja. De Haïtiaanse despoot Jean-Claude Duvalier, alias Baby Doc, die een schrikbewind voerde op het eiland tussen 1971 en 1986, leek het beter te doen toen hij met een zak geld naar Frankrijk vluchtte. Na een scheiding verdween dat geld echter.

Andere dictators sleten hun leven in de gevangenis. Van Napoleon, die zich verveelde op St. Helena tot Slobodan Milosevic, die overleed voordat het Joegoslavië-tribunaal een oordeel over hem kon vellen en voormalig president Charles Taylor, die sinds juni in Den Haag vastzit vanwege grootschalige mensenrechtenschendingen tijdens de burgeroorlog in Liberia. Het in het zadel sterven is voorbehouden aan een kleine groep dictators.

Naar alle waarschijnlijkheid zal ook Castro daarbij horen; de kans dat hij voor zijn naderende dood wordt ontzet is klein. Wat Castro een nog specialer geval maakt is dat hij sinds 1959 onafgebroken regeert: geen enkele andere dictator is al zo lang aan de macht.

Wat voor begrafenis gaat Castro krijgen? Hoe zullen de Cubanen reageren? Daar is nog niets over bekend. De dood van andere communistische leiders kunnen tot inspiratie dienen. Zoals sovjetleider Stalin, die in 1953 stierf aan een hartaanval. Het artikel op voorpagina van De Waarheid , het lijfblad van communistisch Nederland, van 5 maart 1953, leest als een thriller. Onder de kop ’J.W. Stalin ernstig ziek’ staat een minutieus bulletin de verslechterende gezondheidstoestand van ’kameraad Stalin’ vermeld.

Zo kunnen de Waarheid-lezers onder meer de volgende gegevens vernemen: ’Ademhalings-frequentie tot 36 per minuut, ademhalings- rhytme onregelmatig met periodieke lange pauzen. Versnelling van de polsslag tot 120 per minuut, volledig onregelmatig; bloeddruk maximum 220, minimum 120. Temperatuur 38,2.’

Op 6 maart, in een extra editie, komt het slechte nieuws: „Het hart van de strijdmakker en geniale voortzetter van de zaak van Lenin, van de wijze leider en leermeester van de Communistische Partij en het Sovjetvolk, Josef Wissarionovitsj Stalin, heeft opgehouden te slaan.”

De zin komt uit een verklaring van het Centraal Comité van de CPSU, dat de gehele voorpagina inneemt, samen met een portret van Stalin.

De pagina is afgedrukt met een dikke rouwrand. Binnenin volgt een necrologie, van ’het toonbeeld van verheven ziele-adel en onblusbare energie,’ die natuurlijk voornamelijk gaat over de triomfen tijdens Stalins leven.

Een recenter voorbeeld is de in 1994 overleden leider van Noord-Korea Kim Il-sung, die al tijdens zijn leven een persoonscultus creëerde die niet voor die van zijn leermeester Stalin onderdeed, maar zijn apotheose beleefde in de dagen na zijn dood.

Net als bij de dood van Stalin deed de Noord-Koreaanse staatsradio een medisch gedetailleerd bericht uitgaan. „De gerespecteerde kameraad Kim Il-sung leed op 7 juli rond 2:00 aan een ernstig hartinfarct waarna een hartaanval volgde.” De aanval was – uiteraard – het gevolg van ’zware mentale spanningen’. Vervolgens begon de nieuwslezer met het integraal voorlezen van de biografie.

Ambulances werden op strategische plaatsen neergezet om hulp te bieden aan mensen wie het verdriet te veel werd. En dat was nodig ook: sommige mensen sloegen namelijk met hun hoofd tegen de grond uit verdriet. Op televisie waren beelden te zien van massa’s huilende mensen, zelfs soldaten die van verdriet hun uniform aan flarden scheurden.

De wereld maakte kennis met de nieuwe leider van Noord-Korea, zoon Kim Jong-il, die hing te wenen over de kristallen sarcofaag van zijn vader.

Dergelijke hysterische rouwtaferelen vonden ook in de Sovjet-Unie plaats na de dood van Stalin. Het meest verbijsterend zijn de rouwbetuigingen uit de goelag-kampen. Er zijn berichten van gevangenen die hebben gehuild om de dood van de man die hen de kampen instuurde.

In Anne Applebaums ’Gulag. A history’ beschrijft zij een gevangene in een kamp in de buurt van de stad Norilsk. Na het aankondigen van de dood door de kampcommandant zegt hij: „Commandant, ik heb zojuist geld ontvangen van mijn vrouw. Graag stel ik dit bedrag beschikbaar voor een boeket bloemen voor onze geliefde leider.”

’Het hart van de strijdmakker heeft opgehouden te slaan’

Bij dergelijke rouwtaferelen rijst natuurlijk de vraag op: in hoeverre is dit oprecht? Waarom zou je in vredesnaam treuren om de dood van je onderdrukker? Het valt moeilijk te zeggen waar oprecht verdriet overgaat in een geënsceneerde rouw. „Wat wil je als iemand bijna een halve eeuw lang mensen voorspiegelt dat hij een van hen is, een gewone jongen die de taal van het volk spreekt, maar wel hun beste vertegenwoordiger is omdat hij alles wat geniaal en volmaakt is in het volk en zijn persoon verenigt?” merkte socioloog Erik van Rhee op naar aanleiding van de dood van Kim Il-sung.

Een plotseling onzekere toekomst van een land dat jarenlang met ijzeren vuist is bestuurd speelt ook mee in de hysterie. Nikita Chroesjtsjov, die Stalin opvolgde en in 1956 de terreur van zijn voorganger veroordeelde, schrijft in zijn memoires: „Ik huilde niet alleen om de dood van Stalin. Ik was ook ontzettend bezorgd om de toekomst van ons land.”

In het geval van Cuba komt de toekomst van het land in handen van jongere broer Raúl Castro, aan wie sinds 31 juli al ’tijdelijk’ de macht is overgedragen in verband met Fidels slechte gezondheid .

Dynastieke opvolging is geen ongewoon verschijnsel in een dictatuur.

Eerder genoemde Jan-Claude Duvalier volgde zijn vader op. Kim Jong-il leidt nog steeds Noord-Korea en heeft zijn eigen cultus gecreëerd.

Een andere succesvolle opvolging vond vorig jaar in Togo plaats, toen dictator Eyadéma na 38 jaar aan de macht te zijn geweest overleed en zijn zoon Faure Eyadéma tot president werd benoemd.

In Syrië werd in 2000 dictator Hafez al Assad opgevolgd door zoon Basjar, wat het de eerste dynastieke opvolging in een republiek in de Arabische wereld maakte. Bij Basjar werd toen gehoopt op de ’Juan Carlos’ variant: de Spaanse dictator Franco benoemde Juan Carlos tot zijn opvolger. Toen hij na de dood van Franco in 1975 aan de macht kwam heeft hij Spanje langzaam veranderd in een democratie, wat in 1977 de eerste vrij verkiezingen mogelijk maakte.

De milde oogheelkundige Basjar wilde helemaal geen dictator worden, en maakte carrière in Londen, maar werd halsoverkop werd teruggehaald naar Damascus nadat zijn oudere broer Bassel, de eerste in lijn, in 1994 bij een verkeersongeluk om het leven kwam. De hoop op een Juan Carlos-scenario blijkt ijdel: in Syrië is van hervormingen onder Basjar al Assad bitter weinig terechtgekomen.

Het is nog te vroeg om te zeggen of er een Juan Carlos in Raúl Castro zit. Dat hij wordt omschreven als ’oncharismatisch en vreeswekkend’ en ’een efficiënte hardliner’ wijst in ieder geval niet in die richting. Belangrijker is misschien nog dat Raúl met zijn 75 jaar net als broer Fidel ook niet meer tot de jongsten behoort.

De beste historische vergelijking in dit geval valt te trekken met de sovjetdinosauriërs Andropov en Tsjernenko, die opperdinosauriër Brezjnev opvolgden en al na respectievelijk 16 en 13 maanden het loodje legden en uiteindelijk alleen als tussenpausen fungeerden. Zij werden opgevolgd door de jonge en energieke Michail Gorbatsjov, die een hoofdrol speelde in de val van de Sovjet-Unie.

Wat gebeurt er met overleden leiders? Wat zal er met het lichaam van Castro gebeuren?

Een beetje communistische leider ligt als hij dood is in een mausoleum. Ho Tsji Minh, Mao, de Bulgaarse partijleider Dmitrov, Koreaan Kim Il-sung: allen liggen of lagen zij in een bombastisch monument dat een kernaanval zou kunnen weerstaan. Zo bombastisch dat in 1999 drie pogingen nodig waren om het mausoleum van de uit de gratie geraakte Dmitrov op te blazen.

De grote inspirator is natuurlijk Vladimir Iljitsj Lenin, die sinds 1924 in het mausoleum op het Rode Plein ligt. Elke dag wordt nog steeds trouw de schimmel van zijn lichaam gepulkt. Een bedevaartplaats is het al lang niet meer. Tegenwoordig zijn de bezoekers nieuwsgierige toeristen.

Minder bekend is dat revolutionair Che Guevara ook een mausoleum heeft. In 1997, dertig jaar nadat Che omkwam in Bolivia, werd zijn lichaam gevonden en overgevlogen naar Cuba. Daar ligt hij nu in een gebouwtje in Santa Clara, waar Che een beslissende veldslag won in de strijd met de Batista’s.

Toen het lichaam van Che en zes andere strijders in Cuba aankwam noemde Castro het een ’militaire versterking, een leger van onoverwinnelijke strijders’. Of Castro zich na zijn dood bij zijn voormalige strijdmakkers zal voegen is nog onbekend.

Jelle Brandt Corstius

Bron/Copyright:

Nickerie.Net / Trouw

,10-08-2006

WWW.NICKERIE.NET

E-mail: info@nickerie.net

Copyright © 2006. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics