Nickerie.Net, maandag 21 juli 2008


De SER negeert het gevaar van globalisering

Paul Kalma*  is blij dat de SER het verzet tegen globalisering serieus neemt. Maar waarom erkent de Raad dan niet ook dat die bezwaren veelal terecht zijn? Al sinds minister Koos Andriessen, begin jaren negentig, een ‘glo - baliseringsshow’ orga- niseerde, probeert elk kabinet in Nederland het maatschappelijk draagvlak voor internationale open markten te versterken. Voorlichtingscampagnes en onderzoeksrapporten moeten de bezorgdheid van veel Nederlanders (over groeiende internationale concurrentie, arbeidsonzekerheid, toenemende sociale ongelijkheid) wegnemen. Dat die bezorgdheid misschien gerechtvaardigd is, wordt zelden besproken.

Oktober 2007, werknemers van Unilever demonstreren in Rotterdam tegen het sluiten van fabrieken in Nederland. Foto ANP

Nu klinkt vanuit de Sociaal-Economische Raad een ander geluid. Neem het verzet tegen globalisering serieus, schrijven de Kroonleden Bovens, Fresco en Wilke naar aanleiding van een recent SER-advies over globalisering (Forum, 9 juli). Daar bedoelen ze mee dat beleidsmakers met onze tegenstribbelende bevolking wat meer geduld zouden moeten hebben. ‘De belangrijkste les voor de politieke elite’, aldus de auteurs, ‘is dat mensen tijd nodig hebben. Om aan nieuwe instituties en identiteiten te wennen terwijl oude al aan het verdwijnen zijn.’

Geduld en begrip: dat klinkt erg pedagogisch. Alsof het om kinderen gaat die naar een andere stad verhuizen (‘niet leuk, maar met een nieuwe school en nieuwe vriendjes gaat dat heus wel weer over’). Maar de vaststelling van de Kroonleden dat het verzet tegen globalisering serieus moet worden genomen, is zonder meer een vooruitgang. Misschien willen ze zelfs nog een stap verder gaan. Is dat verzet, behalve begrijpelijk, niet ook terecht? Hebben de betrokken burgers niet tot op grote hoogte gelijk, wanneer ze de zegeningen van de globalisering in twijfel trekken?

Neem het meest uitgesproken voorbeeld van die globalisering: de opmars van internationale financiële markten en machten. De liberalisering van het kapitaalverkeer in de jaren tachtig heeft de financiële sector sterk doen groeien – en, in combinatie met de jacht op kortetermijn-aandeelhouderswin- sten, grote, moeilijk in te schatten risico’s geïntroduceerd. Ze doen, zoals de Amerikaanse econoom Paul Krugman al tijdens de vorige financiële crisis, eind jaren negentig, schreef, ‘iedereen met enig historisch besef de rillingen over de rug lopen’.

Daarnaast neemt de concurrentie tussen bedrijven toe. Die zet, met de import en export van werk, het arbeidsbestel ook in Europa onder druk. Langer en harder werken wordt overal het devies. Intussen krimpt de sociale zekerheid en krijgen werknemers het beleggingsrisico van hun aanvullende pensioen toegeschoven. We naderen een periode, zo luidt de plausibele stelling van Arie van der Zwan ‘waarin de druk op de factor arbeid groter zal zijn dan die nu al is’.

Voor alle duidelijkheid: globalisering is niet de grote boosdoener waarvoor sommigen haar houden. Het is een fascinerend proces, dat elders miljoenen mensen uit de armoede trekt. Maar het brengt – in sociaal en ecologisch opzicht – ook grote nadelen en gevaren met zich mee. De Europese sociale markteconomie, zo laten de voorbeelden zien, zal het in ieder geval moeilijk krijgen. Is het dan vreemd dat veel mensen vermoeden dat hun kinderen het slechter zullen hebben dan zijzelf? En zal het, zonder een politiek en maatschappelijk tegenoffensief, ook niet feitelijk die kant op gaan?

En dan nog een vraag: waarom valt er in het SER-advies zelf van zo’n tegenoffensief niets te bespeuren? Sterker nog: waarom komen de hier aangesneden globaliseringsvraagstukken niet of nauwelijks aan de orde? Het advies is een degelijk werkstuk, dat langs klassiek-economische lijnen de positie van Nederland in de internationale arbeidsverdeling in kaart brengt. Vol lof voor ‘vrijhan - del met flankerend beleid’; rijk aan relativeringen; en afgesloten met een mooi voorstel voor globaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Maar aandeelhouderseconomie en superkapitalisme blijven buiten beschouwing. Ook de financiële markten worden, op een enkele zin na, niet besproken. En de inkomensverdeling in ons land, inclusief topmanagers, wordt als relatief bevredigend beoordeeld, mede op basis van cijfers tot 1999 (!). Gebrek aan urgentie: dat is de indruk die het advies achterlaat. De nationale beleidsruimte, zo constateert de SER terecht, is vaak groter dan gedacht.

Maar hoe die, los van evergreens als de kennisinfrastructuur, moet worden aangewend, blijft in het vage. Of het zou de dubieuze oproep van de Raad voor maximale interne marktwerking in de EU moeten zijn. Of de suggestie om, in het kader van het vestigingsklimaat, over een sterk denivellerende ‘vlaktax’ te praten.

De SER heeft voor dit alles één excuus: de adviesaanvrage van het kabinet was – zeker voor een coalitie van sociaal- en christen-democraten – erg clichématig (‘hoe het draagvlak voor open markten te versterken’). Maar dat weerhoudt de Kroonleden er hopelijk niet van om op de gestelde vragen in te gaan. En wellicht vindt voorzitter Rinnooy Kan te zijner tijd gelegenheid om uit te leggen waarom de Raad – terwijl voor het Rijnlandse model al af en toe een alarmbel rinkelt – zo’n plichtmatig, alle brisante globaliseringsthema’s ontwijkend advies heeft uitgebracht.

)* Paul Kalma is lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid

Bron/Copyright:

Nickerie.Net / Volkskrant

20-07-2008

 

WWW.NICKERIE.NET

E-mail: info@nickerie.net

Copyright © 2008. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics